Nederlanders in het beloofde land: de rol van godsdienst

30 mei 2017Leestijd: 17 minuten
Het Vrijheidsbeeld, symbool van het beloofde land Amerika. Foto: ANP

In de geschiedenis van vier eeuwen Nederlandse emigratie naar de Verenigde Staten speelt godsdienst een doorslaggevende rol.

Dit artikel verscheen begin 2009 in ‘Ons Amerika’, een speciale editie van Elsevier Weekblad.

ons-amerika-13
Bron: DPT of Homeland Security (Yearbook of Immigration Statistics: 2003), aangevuld met cijfers CBS vanaf 2003. © Elsevier

In de afgelopen vier eeuwen zochten naar schatting een half miljoen Nederlanders een betere toekomst op het Amerikaanse continent. In de zeventiende eeuw waren ze vooral uit op avontuur, roem en gewin, in de negentiende en twintigste eeuw trokken land en werk hen naar Amerika en in de 21ste eeuw zijn dat rust en ruimte.

Door de eeuwen heen zijn miljoenen emigranten naar Amerika getrokken vanwege de godsdienstvrijheid. Voor de Nederlandse emigranten was dat echter niet de belangrijkste reden. De eerste kolonisten uit de Lage Landen die zich in Amerika vestigden, waren weliswaar ontworteld geraakt door de strijd tussen protestanten en rooms-katholieken, maar die ervaring leidde niet rechtstreeks tot hun trans-Atlantische avontuur.

Fort Amsterdam aan de Hudson

De dertig gezinnen die in 1624 door de West-Indische Compagnie (WIC) naar de monding van de Noordrivier (beter bekend als de Hudson) werden vervoerd, waren protestanten uit Frans-Vlaanderen, de streek rond Valenciennes en Roubaix. Ze waren geïsoleerd geraakt nadat de meesten van hun geloofsgenoten de wijk hadden genomen uit de katholieke zuidelijke Nederlanden naar het noorden. Na enige omzwervingen kwamen ze in dienst van de WIC, die hen als pioniers wilde inzetten in de landbouw, in ruil voor de overtocht, twee maanden proviand, land en het recht om met de indianen handel te drijven. Ze concentreerden zich in Fort Amsterdam, dat vanaf 1625 Nieuw-Amsterdam heette en in het volgende jaar, dankzij de officiële grondaankoop van Manhattan (de beroemde 24 dollar-purchase), Nederlands grondgebied werd.

Over het leven van deze eerste groep is weinig bekend, maar het is wel tekenend dat deze passanten de eerste ‘coloniërs’ waren in Nova Belgica (de verlatijnste naam voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden). De Republiek was in de zeventiende eeuw zelf een immigratieland. Het grootste deel van de twaalfduizend personen die in de volgende twee eeuwen de gevaarlijke oversteek uit de Nederlanden naar Amerika waagden, deed dat in de periode 1614-1664, toen Nieuw-Nederland onder bewind van de Amsterdamse Kamer van de WIC stond. In 1664, toen de kolonie door de Engelsen werd veroverd, bevonden zich onder de achtduizend inwoners van Nieuw-Nederland ingezetenen uit heel Europa, die vaak een tijdje in de Republiek hadden vertoefd.

De meeste immigranten kwamen in de Nieuwe Wereld terecht door hun beroep als soldaat of werknemer van de WIC. Velen van hen bleven na hun contracttijd in Amerika wonen, lieten hun gezin overkomen en werden boer, winkelier of ambachtsman. De elite van bestuurders, grote handelaren en grootgrondbezitters, zoals Kiliaen van Rensselaer, was klein maar welvarend en exporteerde naast tienduizenden bevervellen ook graan en tabak naar Europa.

Berenvellen

Ondanks de goede haven, de vruchtbare bodem, de rijke fauna en de handelsbereidheid van de indianen, waren de omstandigheden in Nieuw-Nederland verre van ideaal. Spanningen met de vertegenwoordigers van de WIC, die het alleenrecht op de pelshandel behield, onnodige strafexpedities tegen de indianen die een geweldsspiraal in gang zetten, gepaard gaande met verwaarlozing van de defensie, en het ontbreken van zelfbestuur, leidden tot veel ontevredenheid onder de burgers. De privatisering van de pelshandel na 1630 was een stap in de goede richting, maar trok nauwelijks meer kolonisten aan. Pas nadat Nieuw-Amsterdam in 1653 een eigen stadsbestuur en rechtbank mocht instellen, verbeterde de situatie voor de burgers. En die kwamen toen in groten getale, ook omdat de omstandigheden in de Republiek verslechterden.

De ernstigste bedreiging voor de kolonie kwam uit het buitenland, vooral uit (Nieuw-)Engeland. De aanleg in 1653 van een verdedigingswal aan de Walstraat hielp niets tegen de Engelse vloot, die in 1664, tijdens de Tweede Engelse Oorlog, op de rede verscheen, de overgave van Nieuw-Nederland eiste en verkreeg.

Na de overgang in Engelse handen stagneerde de bevolkingsaanwas uit de Republiek. Steeds meer Engelsen vestigden zich in New York. De Engelse dominantie onderstreepte voor het eerst duidelijk de culturele eigenheid van de Hollanders. Als middel om zich te onderscheiden van de nieuwkomers maakten de eerdere families werk van expliciete verwijzingen naar de Republiek: in de naamgeving van hun kinderen, in taal, in de aanschaf van typische gebruiksvoorwerpen als de kast en in voedsel als oliekoeken. Dankzij natuurlijke groei door geboorten bleef een Hollandse subcultuur in stand, waarbij zich ook niet-Engelse bewoners aansloten. Die eigen cultuur was het sterkst op het platteland van New York en New Jersey. De stadse economische elite ging in de achttiende eeuw het eerst over op de Engelse taal en gewoonten.

Joodse immigranten

De eerste volkstelling in het onafhankelijke Amerika in 1790 telde 3,9 miljoen inwoners, onder wie honderdduizend burgers van Nederlandse afkomst. Van deze groep woonde 80 procent in een straal van 80 kilometer rond de stad New York, in de staten New York en New Jersey.

Nederlandse gemeenschappen

Grand Rapids, Michigan

Holland, Michigan

Chicago, Illinois

New York City

Albany, New York

Ondanks de grote concentratie Nederlanders in New York, werd de Big Apple niet de belangrijkste verzamelplaats van de emigranten in de negentiende eeuw, op één uitzondering na: de Joodse emigranten. Die vertrokken in de eerste helft van de negentiende eeuw uit Nederland omdat de economie er was vastgelopen en vestigden zich in de drie grote steden New York, Philadelphia en Boston, met eigen synagogen, begraafplaatsen en liefdadigheidsorganisaties. Binnen twee generaties gingen ze geruisloos op in de grote Joodse gemeenschap.

Een tweede golf Joodse emigranten uit Nederland, tussen 1870 en 1915, bestond uit arbeiders uit de Amsterdamse tabaks- en diamantindustrie. Zij waren eerder uit Oost-Europa naar de Nederlandse hoofdstad getrokken om onderdrukking te ontlopen en telden verhoudingsgewijs veel armen. In New York verenigden ze zich in clubs voor onderlinge bijstand die de plaats van de synagogen innamen en emancipeerden ze via socialistische netwerken. Deze strategie liep uit op een snelle aanpassing aan de Amerikaanse gebruiken.

Uitreis uit Nederland

Deze Joodse emigranten waren de voorbode van de overgang van immigratie- naar emigratieland die zich halverwege de negentiende eeuw in Nederland voltrok. De nasleep van de Franse tijd, de afscheiding van België in 1830, de crisis in de internationale handel na het bankroet van de WIC en de VOC, en de trage industrialisatie leidden tot een grote bevolkingsdruk. Een soortgelijke spanning tussen bevolkingsgroei en beperkte bestaansmiddelen had, in combinatie met godsdienstige en politieke onderdrukking, al tot een uittocht geleid vanuit de Duitse staten. Deze landverhuizers trokken via Rotterdam naar Amerika en brachten op hun doorreis allerlei Nederlanders op hetzelfde idee. In 1846 was de tijd rijp voor een georganiseerd vertrek op grote schaal.

In dat jaar ontstonden naast de structurele economische problemen in Nederland ook acute zorgen over het dagelijkse leven die werden veroorzaakt door opeenvolgende jaren van misoogsten in de graansector en vooral in de aardappelteelt. De vooruitzichten waren somber, temeer daar de bestaande politiek weinig vermogen had om oplossingen te bieden. De bevolking ervoer een toenemende belastingdruk en een nijpend gebrek aan handelingsvrijheid.

Protestanten naar Amerika

Dit pessimisme over de Nederlandse toekomst werd het sterkst gevoeld door een groep protestanten die zich sinds 1834 van de Nederlandse Hervormde Kerk hadden afgescheiden omdat die te weinig ruimte bood voor hun orthodoxe opvattingen. Tegen de verdrukking in was deze groep ‘afgescheidenen’ rond 1846 aangegroeid tot enkele tienduizenden, die een landelijk netwerk vormden.

Anders dan de deftige dominees, stonden hun voorgangers dicht bij het kerkvolk en waren ze praktisch ingesteld. Omdat ze geestelijk en mate­rieel weinig van Nederland verwachtten, onderzochten deze predikanten de mogelijkheden om met hun kerkvolk naar Amerika te gaan. Dankzij reisbeschrijvingen en contacten met geestverwanten in Amerika kwamen ze tot de conclusie dat daar de vrijheid was die hun in Nederland werd onthouden. Binnen een jaar trokken groepen van tussen twee- en achthonderd personen uit Overijssel, Utrecht, Zeeland, Gelderland en Friesland naar Amerika, gefinancierd door vermogende ondernemers die zelf meegingen en geleid door predikanten.

Hoewel deze afgescheidenen nooit een meerderheid onder de emigranten vormden, bepaalden zij grotendeels het beeld van deze vroege emigratie. Dat kwam doordat zij voor vertrek concrete plannen hadden gemaakt voor de inrichting van hun toekomstige gemeenschap, met voorzieningen voor een school, een kerkgebouw en een arts. Bovendien hielpen zij elkaar tijdens de riskante fase van vertrek en vestiging. Deze zaken leverden hun landelijke publiciteit op. Andere protestanten sloten zich bij hen aan.

Amerika: het beloofde land

De timing was perfect, vooral voor degenen die in de landbouw werkzaam waren. In Nederland was grond duur en arbeid goedkoop, in Amerika was dat precies andersom. Juist rond 1846 werden tot de Unie nieuwe staten in het westen van Amerika toegelaten die graag meer inwoners wilden krijgen. Wie droomde van een boerderij voor zichzelf en zijn kinderen, zag de voordelen van vertrek. Omdat de organisatoren compleet nieuwe dorpen wilden stichten, was er ook behoefte aan winkeliers, timmermannen, kleine fabrieken en ambachtslieden.

De groepsgewijze emigratie bleek cruciaal om de krachten te bundelen en de lasten te verdelen. Regionale concentratie versterkte de onderlinge solidariteit. Dominee Albertus van Raalte (1811-1876) trok met honderden Overijsselaars naar de staat Michigan. De kapitaalkrachtige dominee Hendrik Scholte (1806-1868) leidde een gezelschap van achthonderd mensen uit centraal Nederland naar het vruchtbare Iowa. Een derde groep van 450 Zeeuwen, onder leiding van hereboer Jannes van der Luijster (1789-1862), voegde zich bij Van Raalte in westelijk Michigan. Deze drie groepen vertrokken als vereniging en hadden een reglement dat voorzag in praktische zaken: de bekostiging van de overtocht, de verdeling van het gezamenlijk verworven land, de bouw van scholen en kerken.

Robert H. Schuller

robert-harold-schuller
Foto: Wikimedia

Deze populaire Amerikaanse televisiepredikant werd in 1926 geboren in een Nederlands-Amerikaans immigrantengezin in Alton, Iowa. Tijdens zijn opleiding aan Hope College verzette hij zich tegen de leer van de zondigheid van de mens en verving hij die door een door ‘God geïnspireerd streven naar eigenwaarde’. Hij richtte de aandacht op de idea­len die de mens door het geloof kan realiseren. Nadat hij in 1955 dominee was geworden in de Reformed Church in America bouwde hij een religieus imperium op. Zijn eerste kerk, in een openluchtbioscoop, groeide uit tot een van de eerste megakerken: de Crystal Cathedral, in Garden Grove, Californië. Schuller werd sterk beïnvloed door de positieve denkers en bestsellerschijvers Dale Carnegie (Zo maakt u vrienden en goede relaties) en Norman Vincent Peale (De kracht van positief denken). Zijn therapeutische aanpak mixt populaire psychologie met theologie. Zijn boodschap is gericht op de behoeften van het individu en de gemeenschap, niet op de belangen van de kerk. Door zijn motiverende stijl spreekt hij velen binnen en buiten de kerken aan. Zijn boodschap brengt hij via zelfhulpboeken, kerkdiensten en tv-optredens in tientallen landen. Inmiddels gaan de zaken minder rooskleurig door torenhoge schulden. Bankroet dreigde voor Schullers kerk. Zijn zoon en opvolger Robert A. Schuller nam in november 2008 ontslag vanwege een conflict met zijn vader.

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat deze groepen één christelijke kolonie zouden stichten, maar daarin slaagden ze niet omdat ze uit verschillende informatiebronnen concludeerden dat de kansen op succes juist op de plek waar die bronnen zaten het best waren. Het nadeel van gespreide vestiging veranderde in een voordeel: elke kolonie deed haar best nieuwe immigranten aan te trekken.

Nederlandse subcultuur

De contacten met het thuisfront werden aangehouden en zo ontstond een hechte immigratietraditie met rechtstreekse banden tussen streken in Nederland en in Amerika. Vanaf 1850 werd emigratie een van de mogelijkheden voor wie het in Nederland niet meer zag zitten. Dat gevoel kon worden veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden, zoals dienstplicht, dreigende gevangenisstraf of verstoorde familierelaties, of door de algemene economische afwegingen, die voor de meeste immigranten de doorslag gaven.

Boeren met geld konden in Iowa gedeeltelijk ontgonnen landerijen kopen van Amerikanen die nog verder naar het westen trokken. Landloze arbeiders leenden geld van de vereniging voor een eerste aanbetaling voor een stuk bos in Michigan. De bomen leverden als bouwmateriaal voor de snel groeiende steden contant geld op (maar ook vaak een slechte rug). Wie geen boer wilde worden, kon werk vinden in de steden die aan de spoorlijnen naar het westen lagen, zoals Albany, Rochester, Buffalo in New York, Cleveland, Ohio, Detroit of Chicago. Zo ontstond een geografisch netwerk van stedelijke en plattelandskolonies die samen een rijk scala aan mogelijkheden vormden voor Nederlandse immigranten in Amerika. Die profiteerden van de Amerikaanse mobiliteit en konden toch binnen de subcultuur blijven als ze dat wilden.

Tegelijkertijd rekruteerde pater Theodorus van den Broek, die al sedert 1836 missie bedreef onder de Menominee-indianen in de staat Wisconsin, rooms-katholieke immigranten uit Oost-Brabant. Zij vestigden zich daar in 1848 in dorpen. De meeste katholieken trokken naar de steden Detroit en Chicago, waar ze tot omstreeks 1920 hun eigen parochies behielden.

Maximum op aantal immigranten

Die flexibiliteit was nodig om de schommelingen in de Amerikaanse economie het hoofd te bieden. De economische crises van 1857, 1873 en 1893 drukten het zwaarst op degenen die het laatst waren gekomen. Dankzij de goede berichtgeving en de relatief goede omstandigheden in Nederland, wisten de gegadigden dat ze hun vertrek moesten uitstellen tot de economie zich had hersteld.

Dat gold ook tijdens de troebelen in de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). De statistieken tonen steeds de inhaalslag van immigranten na een crisis. Tussen 1840 en 1940 vertrokken meer dan tweehonderdduizend emigranten uit Nederland naar de Verenigde Staten – ongeveer 90 procent van alle overzeese landverhuizers, gemiddeld tweeduizend per jaar. Na 1924 werd het aantal immigranten dat in Amerika werd toegelaten aan een maximum gebonden. Voor Nederland lag dat op ongeveer drieduizend personen. Meestal was dat genoeg, maar na de Tweede Wereldoorlog waren er veertigduizend gegadigden.

Meeste NederlandersStaten met hoogste concentraties Nederlandse immigranten

Californië
Michigan
Illinois
Wisconsin
Iowa
New York
New Jersey
Washington
Ohio

Dat West-Michigan zich kon ontwikkelen tot het centrum van de Nederlandse immigratie was een gevolg van de bloei van de stad Grand Rapids. Net acht jaar oud toen de eerste Hollanders in de nabijheid neerstreken, kende de plaats een hoog groeitempo dankzij zijn ligging aan de rivier de Grand en de bosbouw. De stad lag op de grens van een enorm areaal aan hout. Snelstromende rivieren leverden waterkracht voor houtzagerijen en machine­fabrieken. De afzet van bouwmaterialen naar Chicago en Detroit was constant. Aansluiting op het spoorwegnet in 1858 opende nieuwe mogelijkheden: gipswinning en vooral de meubelindustrie namen een hoge vlucht. In 1850 telde de stad 2.686 bewoners, van wie 10 procent uit Nederland afkomstig was.

‘Nederlandse’ steden in Amerika

Aanvankelijk waren dat vooral jonge immigranten, kinderen van boeren in de omtrek die het gezinsinkomen aanvulden door als huishoudhulp of knecht te werken. De stad was de reddingsboei voor de plattelandsgemeentes in de omtrek in moeilijke tijden. Ze leverde naast contanten ook voedsel, handelswaar en diensten voor de regio. Na 1870 bleven steeds meer Nederlandse immigranten in de stad wonen. In 1880 was het aantal inwoners 32.000, van wie er ruim zevenduizend in Nederland waren geboren. Grand Rapids was zo goed bekend dat bij elk agentschap van de Holland-Amerika Lijn kaartjes met deze bestemming konden worden gekocht. De bloeitijd in de meubelindustrie lag in de jaren rond 1920, met twaalfduizend arbeidsplaatsen, die voor de helft door Nederlanders werden ingenomen. Tegenwoordig beschouwt een kwart van de tweehonderdduizend inwoners zich van Nederlandse afkomst.

Toch was Grand Rapids niet de beeldbepalende plaats van de Hollanders in Amerika. Dat was – hoe kon het ook anders? – Holland, 45 kilometer westelijker gelegen, aan de kust van het Michiganmeer. In 1847 hadden de Ottawa-indianen de wijk genomen naar het noorden en kon dominee Van Raalte grote stukken land verwerven om zijn kolonie te stichten. Meer dan een paar barakken stonden er niet. Dat was een teleurstelling voor degenen die dachten in een bestaande nederzetting aan te komen, maar het bood alle gelegenheid om de samenleving naar eigen inzichten op te bouwen.

ons-amerika-14

Beslissingen die de gemeenschap betroffen, zoals aanleg en onderhoud van wegen, het inrichten van scholen en een weeshuis en het huren van schepen, werden in een dorpsvergadering genomen, tot in 1850 een stadsbestuur werd gekozen. Het burgerschap kon na vijf jaar inwonerschap worden aangevraagd en de ambtenaren werden gekozen.

Overisel en Vriesland

Tegen die tijd had de kolonie haar bestaansrecht bewezen. Ze had de strenge winters, het uitbreken van malaria en de misoogsten overleefd. De naam Holland werkte als een magneet op nieuwe immigranten, net als de provincienamen die dorpen kregen: Zeeland werd een trekpleister en groeide van 885 inwoners in 1850 naar 2.300 in 1870. Vriesland, Groningen, Overisel en Drenthe groeiden minder snel, maar hun namen klonken vertrouwd.

Immigranten konden niet vrijblijvend gebruik maken van het Nederlands-Amerikaanse vangnet. Ze moesten ook de levensbeschouwelijke achtergrond delen en de expliciete doelstelling hebben zich als gelovige Nederlanders te profileren. Het eerste publieke gebouw was steevast een kerk, die als spil fungeerde in de gemeenschap. Lokaal hielpen kerken bij het oplossen van conflicten, het beoefenen van solidariteit, het instellen van hulpacties en het smeden van banden buiten de eigen plaats.

Protestantse immigranten slaagden er wat beter in dan katholieke om hun Nederlandse identiteit te bewaren. De katholieken moesten zich immers voegen naar de bestaande kerkstructuur, die al her en der parochies had. Zij wisten in slechts enkele plaatsen op het platteland van Wisconsin en in de steden Green Bay, Chicago en Detroit eigen ‘Nederlandse’ parochies te stichten. De meeste katholieken sloten zich aan bij een gemengde parochie met, bij voorkeur, Duitsers of Vlamingen. Zij verloren binnen twee generaties hun culturele band met Nederland. Alleen een kleine nederzetting in Wisconsin, Little Chute, behield haar eigenheid dankzij een sterk schoolsysteem, volkscultuur – zoals het klootschieten – en recent de pogingen om een molen met museum te bouwen.

Nederlandse Protestantse kerken in Amerika

De Reformed Church in America (RCA) is het oudste, nog steeds functionerende protestantse kerkgenootschap in Amerika. De kerk, in 1628 in Nieuw-Amsterdam gesticht, verspreidde zich eerst over de staten New York en New Jersey en later naar het Midden-Westen. In de loop van de achttiende eeuw vermengde de Nederlandse cultuur zich met de Engelse, al bleef deze kerk nog tot 1772 vallen onder de classis Amsterdam. Het Nederlands verloor terrein, de kerkbouw volgde Amerikaanse modellen en de Onafhankelijkheidsoorlog bevorderde een Amerikaans bewustzijn. Deze aanpassing voltrok zich geleidelijk van generatie op generatie, maar wiste de sporen van de Nieuw-Nederlandse perio­de niet helemaal uit. In Tappan, in de staat New York, werd tot 1835 in het Nederlands gepreekt en tien jaar later lukte het niet om de aanduiding ‘Dutch’ uit de naam te schrappen. Dat gebeurde uiteindelijk pas in 1867 nadat Amerikaanse gewoonten (vooral via muziek) rond het midden van de eeuw definitief waren doorgedrongen in de kerk. De immigratiegolven van Nederlanders in de tweede helft van de negentiende eeuw zorgden voor sterke groei. Tegelijk leverden die nieuwkomers spanningen op omdat ze hun Nederlandse gewoontes niet wilden prijsgeven.

old_dutch_church_of_sleepy_hollow_2010
Old Dutch Church in Sleepy Hollow, NJ. Foto: Wikimedia

Die spanning leidde in 1857 in Michigan tot een breuk en de stichting van de Christian Reformed Church in North America (CRC). Na een onzeker begin bouwde die een stabiele en hechte subcultuur op met eigen onderwijs- en zorginstellingen, periodieken en een jaarlijkse synode. Dankzij de Nederlandse oriëntatie sloten de meeste protestantse immigranten die kerkelijke continuïteit zochten zich bij de CRC aan. Maar ook dit kerkgenootschap ontkwam niet aan het amerikaniseringsproces en liet al in 1904 het woord ‘Dutch’ uit zijn naam weg. Het zwaartepunt van deze kerk ligt in het Amerikaanse Midden-Westen met een grote tak in Canada, waar een kwart van het aantal kerken te vinden is. Door zending, evangelisatie en kerkplantingen voegden zich vanaf 1960 een aantal van de Aziatische, indiaanse en zwarte gemeenten bij beide kerken, waardoor ze minder exclusief Nederlands werden. Pogingen om te fuseren zijn al diverse keren ondernomen. In het Midden-Westen zou die fusie kunnen lukken, maar dan zouden de RCA-kerken aan de oostkust afhaken, waar de bron ligt voor de identiteit van de kerk. Dat levert per saldo dus niets op.

Protestantisme

De protestantse immigranten sloten zich aanvankelijk aan bij de al langer in Amerika bestaande Reformed Church in America (zie kader ‘Nederlandse Protestantse kerken in Amerika’). De eerste golf Nederlandse immigranten waardeerde de ruimte die deze kerk bood voor hun levensstijl en zag de Amerikaanse gewoonten niet als een bedreiging. Latere lichtingen verwachtten meer Nederlandse gewoontes, zoals het zingen van psalmen, een strikte handhaving van de tucht en een duidelijke afbakening van andere kerken, en raakten teleurgesteld. In 1857 vormden zij een nieuw kerkgenootschap, de Christian Reformed Church. De scheuring verdeelde de krachten van menige gemeenschap, maar leverde ook een typisch Amerikaans keuzemenu op: Nederlandse immigranten konden nu kiezen of ze sneller of langzamer de Engelse taal en Amerikaanse gebruiken overnamen. Beide kerken deden hun uiterste best om nieuwe immigranten te winnen. Het resultaat was dat rond 1900 ongeveer eenderde van alle Nederlandse immigranten bij een Nederlands-Amerikaans kerkgenootschap was aangesloten.

Naast de kerk droeg het gezin veel bij aan de instandhouding van de Nederlands-Amerikaanse groep. Nederlanders emigreerden meestal op grond van een weloverwogen beslissing, in tegenstelling tot de wanhopige emigratie uit bijvoorbeeld Ierland. De Nederlandse emigratie leek op die uit Scandinavië, al begon die later en was die omvangrijker. Gezinnen waren niet alleen onmisbaar in het overdragen van tradities, ze stimuleerden ook activiteiten die gericht waren op een toekomst in Amerika. De Nederlandse taal was een instrument om de contacten tussen de generaties te onderhouden; het behoud ervan was geen doel op zich.

In 1920 kon de Nederlandse immigrant kiezen uit ruim twintig kranten die informatie over Amerika, Nederland en zijn of haar medelandverhuizers verstrekten. Per jaar kwam een miljoen poststukken uit het oude land in Amerika aan en stuurden de immigranten haast evenveel poststukken retour. Van isolement was geen sprake. Die uitwisseling hielp de Nederlandse immigranten in Amerika om hun eigenheid onder woorden te brengen.

Van oorsprong NederlandsProtestantse kerkgenootschappen in de Verenigde Staten

Reformed Church in America (sinds 1628) 300.000 zielen/950 kerken

Christian Reformed Church in North America (1857) 275.000/1.000

Netherlands Reformed Congregations (1877) 9.600/26

Free Reformed Churches (1921) 4.200/18

Protestant Reformed Churches (1926) 7.000/28

Reformed Congregations in North America (1963) 1.530/4

Heritage (Netherlands) Reformed Congregations (1993) 2.000/9

Republikeinen

Ze deden dat door zich te onderscheiden met Nederlandse deugden als ernst, voorzichtigheid, zuinigheid, standvastigheid en tegenover de Amerikaanse ondeugden als oppervlakkigheid, onrust, commercie en mobiliteit. Een gemeenschappelijk ideaal vonden de immigranten in het streven naar onafhankelijkheid en vrijheid.

Nederlandse immigranten leerden snel zich als verantwoordelijke Amerikaanse burgers te gedragen en maakten gebruik van de ruimte in de plaatselijke politiek. Ze waren echter als groep te klein om strategisch gewicht in de schaal te leggen. Door betrokkenheid bij de belangrijkste politieke debatten (over vrouwenrechten en drankbestrijding) en gebeurtenissen (zoals de Burgeroorlog en Eerste Wereldoorlog) gingen de immigranten zich steeds meer identificeren met Amerika, vooral met de Republikeinse Partij, die veel in de economie investeerde en de bestaande orde wilde handhaven.

En nu?

Nog rond 1930 vormden de Nederlands-Amerikanen een sterke etnische gemeenschap dankzij de kerken, waarbij 225.000 personen waren aangesloten, de 89 eigen scholen met plaats voor veertienduizend kinderen en de vier colleges.

Alma materUniversiteiten en colleges met Nederlandse wortels

Rutgers University, New Brunswick, New Jersey, 1766

Central College, Pella, Iowa, 1853

Hope College, Holland, Michigan, 1866

Vanderbilt University, Nashville, Tennessee, 1873

Calvin College, Grand Rapids, Michigan, 1876

Northwestern College, Orange City, Iowa 1882

St. Norbert College, De Pere, Wisconsin, 1898

Hofstra University, Hempstead, New York, 1935

Dordt College, Sioux Center, Iowa, 1955

Trinity Christian College, Palos Heights, Illinois, 1959

Cornelius Vanderbilt, Dutch-Americans
Standbeeld van Cornelius Vanderbilt bij Vanderbilt University. Foto: Wikimedia

De naoorlogse emigratiegolf werd, net als die van een eeuw eerder, aangezwengeld door pessimisme. Die somberheid betrof de haperende economie, waar vooral kleinere boeren en middenstanders het slachtoffer van werden, maar ook de als knellend ervaren bureaucratie, het gevoel van ontheemding door oorlogservaringen in Europa en Azië, het verlies van Nederlands-Indië, de grote woningnood en de dreiging van een derde wereldoorlog. Van de ruim vierhonderdduizend Nederlanders die in de periode 1946-1963 emigreerden (bijna 4 procent van de totale bevolking) trokken er 147.500 naar Canada (36 procent) en 76.200 naar de Verenigde Staten (19 procent). De overige 45 procent scheepte zich in voor Australië, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland of Brazilië. Een tweede overeenkomst met de negentiende eeuw was de oververtegenwoordiging van orthodoxe protestanten. Tussen 1948 en 1952 was 41 procent van de Nederlandse emigranten die naar Canada vertrokken en 20 procent van hen die naar de Verenigde Staten gingen gereformeerd, terwijl zij nog geen 10 procent van de Nederlandse bevolking uitmaakten. Dat was het gevolg van het slim gebruikmaken van de historische netwerken, een geoliede organisatie en een activistische instelling. Een tweede grote groep vormden de uitgeweken mensen uit Nederlands-Indië, van wie er tussen 24.000 en 30.000 naar Californië trokken.

Na 1960 zakte de emigratie uit Nederland terug en werd Nederland weer een immigratieland, tot rond 2000 de emigratie weer ging toenemen. Tegenwoordig is er weer meer emigratie dan immigratie. Het zijn, naast een relatief klein aantal boeren die hun bedrijf in Amerika en Canada voortzetten, vooral hogeropgeleiden die vertrekken, meestal dertigers. Van de overzeese gebieden zijn de Verenigde Staten nog steeds het populairst. Gemiddeld verhuizen drieduizend mensen per jaar naar Amerika – een opmerkelijk constant cijfer, gemeten over anderhalve eeuw. In de volkstelling van 2000 identificeerden vijf miljoen Amerikanen zich met een Nederlandse achtergrond. Met 1,6 procent komt Nederland daarmee op de elfde plaats.