Nationalisme, identiteit, smartphones en klimaat: dit waren de jaren 10

31 december 2019Leestijd: 23 minuten
V.l.n.r.: Donald Trump, Mark Zuckerberg, Sylvana Simons en Greta Thunberg. Foto's: ANP/EPA/AFP.

Met het jaar 2019 zit ook het tweede decennium van de 21ste eeuw er op. Tussen 2010 en 2019 maakten politiek en maatschappij zowel in Nederland als in de rest van de westerse wereld een aantal belangrijke en op elkaar inwerkende ontwikkelingen door. De op het oog onstuitbare opmars van de mondialisering werd gestuit door nationalisme, technologie en sociale media zijn onze levens steeds meer gaan beheersen, het identiteitsdebat is nog verder gepolariseerd en klimaat is gebombardeerd tot hét politieke thema voor de jaren twintig. De vier trends die de jaren ’10 vormgaven.

Mondialisering gestuit door nationalisme

Na de val van het kabinet-Balkenende IV (CDA, PvdA en ChristenUnie) in oktober 2010 brak het tijdperk van Mark Rutte (VVD) aan, de eerste liberale Nederlandse premier sinds Pieter Cort van der Linden (1913-1918). Rutte I was een minderheidskabinet dat werd gevormd door VVD en CDA, en dat gedoogsteun kreeg van de PVV – de partij van Geert Wilders, die in 2004 uit de VVD was gestapt. Na anderhalf jaar viel het kabinet, omdat het zogeheten Catshuisoverleg tussen de coalitiepartners over de begroting voor 2013 was mislukt. Zij konden het niet eens worden over een pakket aan miljardenbezuinigen. Het was maart 2012.

Ondanks dit roerige begin bleek Rutte een lange adem te hebben: met coalitiepartners PvdA (Rutte II) en CDA, D66 en ChristenUnie (Rutte III) bleef hij het gehele decennium aan als premier. In deze bestuurlijke status quo kroop de Nederlandse economie na de kredietcrisis van 2008 uit een diep dal, al merkte vooral de middenklasse dat niet of nauwelijks in de portemonnee door de almaar toenemende belastingdruk.

Lees ook deze analyse van Eric Vrijsen: Wat is er nog liberaal aan u, mijnheer Rutte?

Zeker in de eerste helft van het decennium was Wilders de voornaamste uitdager van de kabinetten-Rutte. In navolging van columnist, socioloog en later politicus Pim Fortuyn, tien jaar eerder, schaarde de PVV-leider met zijn kritiek op de islam en immigratie veel kiezers achter zich. Hoewel de PVV in de voorbije tien jaar steevast tot de grootste partijen van het land hoorde, kon ze mede door een cordon sanitaire nooit meeregeren. Alle gevestigde partijen sloten samenwerking met de PVV uit wegens Wilders’ harde retoriek over de islam, die hem naast veel zetels ook talloze doodsbedreigingen opleverde. Niet voor niets wordt de PVV-leider al sinds 2004 overal waar hij komt beveiligd en woont hij in een safe house.

In zijn opvattingen staat Wilders ook buiten Nederland niet alleen. Sinds 2010 zijn nationalistische partijen die kritiek hebben op de islam en immigratie in heel Europa gestaag (door)gegroeid. In onder meer Italië (Lega), Polen (PiS), Oostenrijk (FPÖ) en Hongarije (Fidesz) nemen of namen ‘populistische’ partijen deel aan de regering. In landen als België (Vlaams Belang, N-VA), Duitsland (AfD), Zweden (Zweden Democraten) en Spanje (VOX) zitten nationalistische partijen in de oppositie, vaak als tweede of derde fractie van het parlement. In Denemarken is een gevestigde partij, Socialdemokraterne, de grootste, maar de sociaal-democraten zagen zich wel genoodzaakt hun koers wat betreft immigratie en integratie fors aan te scherpen.

Buiten het Westen viel op dat in strategisch belangrijke landen aan de randen van Europa, zoals Rusland (Vladimir Poetin), Turkije (Recep Tayyip Erdogan) en Israël (Benjamin Netanyahu), de regeringsleiders het hele decennium stevig in het zadel zaten. In Noord-Afrika en het Midden-Oosten kwamen als gevolg van de Arabische Lente (2010-2012) juist leiders ten val (Tunesië, Libië, Egypte en Jemen) en ontstonden gewapende opstanden en burgeroorlogen (Syrië, Irak) die politieke chaos veroorzaakten.

Een andere gemene deler is de kritiek van bovengenoemde partijen op de toenemende integratie van de Europese Unie. Die kritiek richt zich onder meer op de gebrekkige bewaking van de Europese buitengrenzen tijdens en na het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis in 2015, de open binnengrenzen (Schengen), de eurozone (denk aan de Griekse staatsschuldencrisis die in 2010 begon) en de gebrekkige inspraak van burgers in het beleid dat Brussel voert. De onvrede hierover, die al jaren vanuit diverse hoeken was te horen, kwam op 23 juni 2016 krachtig en onmiskenbaar tot uiting. Een meerderheid van het van oudsher eurosceptische Verenigd Koninkrijk (52 procent van de stemmers) stemde bij een referendum vóór Brexit: een uittreden uit de Europese Unie (EU). Slepende debatten in het Britse Lagerhuis en moeizame onderhandelingen in Brussel volgden. Maar nu een overweldigende meerderheid van de bevolking bij de vervroegde parlementsverkiezingen op 12 december 2019 vóór de Conservatieve Partij van de Britse premier en Brexiteer Boris Johnson heeft gestemd, wordt vlak voor het eind van het decennium een Brexit onafwendbaar. In de jaren twintig wordt duidelijk of het Britse vertrek uit de EU wel of geen succes wordt, en of ook in andere landen de wens om het lidmaatschap van de Europese Unie op te zeggen, wordt omgezet in daden.

Lees ook dit coververhaal

Dreigen, draaien, succes: De methode Trump

In één adem met Brexit wordt vaak de verkiezingsoverwinning van Donald Trump in de Verenigde Staten genoemd, vooral omdat beide uitslagen in peilingen en door de meeste ‘kenners’ vrijwel onmogelijk werden geacht. Zakenman Trump, die welvaart beloofde voor de Amerikaanse middenklasse en ‘vergeten’ industrieën, won op 8 november 2016 van de Democratische presidentskandidaat Hillary Clinton en zorgde daarmee voor een politieke aardschok.

In de jaren die volgden, voerde de Amerikaanse president forse importtarieven in – vooral voor producten uit China, waarmee hij in een handelsoorlog belandde. Ook trok Trump het Amerikaanse leger grotendeels terug uit Syrië (waar sinds 2011 een oorlog woedt), en zette hij de verhoudingen in de militaire verdragsorganisatie NAVO op scherp door een hogere defensiebijdrage te vragen van de overige lidstaten, die decennialang grotendeels op de Amerikaanse defensie hadden geleund. Met zijn motto ‘America First‘ zette Trump de belangen van zijn eigen land op de eerste plaats en riep hij de steeds verdergaande mondialisering, waarvan naast de EU en de NAVO ook supranationale organisaties als de Verenigde Naties symbolen zijn, een halt toe.

Door zijn ongepolijste karakter is Trump onder veel westerse leiders niet altijd even populair, maar zorgde hij er wel voor dat ook in Europa de aandacht toenam voor de opkomst van China. Het immense land is onder leiding van de voor het leven benoemde president van de Communistische Partij Xi Jinping uitgegroeid tot een economische supermacht, die het niet zo nauw neemt met privacy, intellectueel eigendom en mensenrechten. Het noopte de Europese Commissie in maart 2019 tot het opstellen van een ‘tienpuntenplan’ om de Chinese invloed te beteugelen. In mei volgde het kabinet-Rutte III met een eigen Chinastrategie, wat onderstreept hoezeer Trump een van de speerpunten in zijn buitenlandbeleid ook in Europa op de agenda heeft gekregen.

Op 3 november 2020 gaat de Amerikaanse bevolking naar de stembus om te beslissen of Trumps America First-beleid nog vier jaar kan doorgaan. Nederland moet tot maart 2021 op de volgende verkiezingen wachten. Rutte en zijn kabinet leken het decennium lange tijd relatief onbedreigd te kunnen afsluiten, maar in 2019 is een storm van protesten opgestoken. Gele hesjes – een groep boze burgers gekleed in fluorescerende veiligheidshesjes die anders dan de gelijknamige protestbeweging in Frankrijk vrij klein bleef – boeren, bouwers, leraren en zorgpersoneel trokken het afgelopen jaar in groten getale naar het Malieveld in Den Haag om te protesteren tegen het kabinetsbeleid. Als deze storm niet gaat liggen, is de kans groot dat de politiek in het komende decennium niet langer door Rutte en de zijnen wordt gedomineerd. Gezien de versplintering – de drie grootste partijen van het land staan volgens peilingen elk op negentien zetels – is het zeer de vraag door wie dan wel.

Smartphones en sociale media beheersen ons leven

De trend die in ons dagelijks leven het vaakst en het duidelijkst zichtbaar is geworden, is de toenemende invloed van technologie. Terwijl in het eerste decennium van de 21ste eeuw internet massaal werd omarmd, gold dat in de jaren 10 voor de smartphone en sociale media. In de loop van de afgelopen tien jaar kreeg bijna iedereen in het Westen de beschikking over een mobiele telefoon met toegang tot internet en tal van apps die het alledaagse leven makkelijker maken en eindeloze mogelijkheden tot vermaak bieden. In 2018 had 87 procent van de Nederlanders een smartphone, blijkt uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het gemiddelde in de Europese Unie ligt rond de 60 procent.

Hoewel Facebook (2003), YouTube (2005) en Twitter (2006) al in het decennium ervoor waren opgekomen, namen deze sociale media pas na de komst van de smartphone een vlucht. In 2009 werd WhatsApp gelanceerd, Instagram volgde in 2010 en Snapchat weer een jaar later. Dankzij sociale media is het normaal geworden dat je wereldwijd op elk moment van de dag en vanaf elke locatie via tekst en beeld kunt delen waar je bent en wat je bezighoudt.

Diverse jonge beroemdheden, zoals de Amerikaanse zusjes Kardashian, vloggers en andere influencers, hebben hun rijkdom en status grotendeels te danken aan sociale media als Facebook, YouTube en Instagram. De opkomst van sociale media leidde ook tot ‘democratisering’ van het publieke debat: burgers die voorheen vooral ontvangers waren van wat gevestigde media hun voorschotelden, konden in het voorbije decennium in een handomdraai (hun visie op) nieuws delen én kritiek uiten op machthebbers en deze mainstream media, die mede door de opkomst van online nieuwsbronnen aan gezag inboetten. Opkomende politieke partijen, zoals het in 2015 opgerichte Forum voor Democratie van Thierry Baudet, wisten door het gebruik van sociale media bekendheid en invloed te genereren. Ook protestacties, van de Arabische Lente en de #MeToo-beweging tot de Gele hesjes en de boerenprotesten, trokken dankzij sociale media (inter)nationale aandacht.

In de politieke arena kregen de groeiende invloed van technologie en sociale media pas in de laatste jaren van het decennium aandacht. Zo moest de CEO van Facebook, de wereldwijd opererende technologiereus die nóg invloedrijker werd door Instagram (2012) en WhatsApp (2014) over te nemen, de afgelopen twee jaar getuigen in het Amerikaanse Congres en in het Europees Parlement. Mark Zuckerberg werd vooral kritisch ondervraagd over het lekken en verkopen van gebruikersgegevens voor politieke campagnes om verkiezingsuitslagen te manipuleren, zoals bleek uit het schandaal rond databedrijf Cambridge Analytica. Maar hij overleefde beide bijeenkomsten zonder veel kleerscheuren.

Nog altijd broeden volksvertegenwoordigers en bestuurders in Washington en Brussel op maatregelen om de macht van Facebook en zoekmachine Google in te perken, omdat beide voor een groot deel bepalen welke informatie en beelden burgers wel en niet te zien krijgen. Na het Brexit-referendum en de verkiezing van Donald Trump in 2016 laaide het debat op over ‘nepnieuws’, een term die wordt gebruikt voor (vermeend) foutieve informatie aan nieuwsconsumenten. Ook in Nederland boog het kabinet zich over mogelijke wetgeving tegen nepnieuws, maar dat blijkt amper haalbaar zonder het grondwettelijke recht op vrijheid van meningsuiting in te perken.

Een ander aspect van ons dagelijks leven dat internet en sociale media verregaand hebben beïnvloed, is de manier van winkelen en consumeren. Webwinkels als Bol.com, Marktplaats, Amazon, eBay – die eind twintigste eeuw al werden opgericht – en het Chinese AliExpress (2010) hebben ervoor gezorgd dat consumenten waar en wanneer dan ook vrijwel alle denkbare producten en artikelen kunnen bestellen. Veel fysieke winkels zijn daardoor onder druk komen te staan of zelfs failliet gegaan (V&D, Kijkshop, Free Record Shop, Saturn, Hudson’s Bay Nederland).

Bitcoin-hype lijkt voorbijRuim tien jaar geleden ontstond de Bitcoin, de bekendste van de cryptomunten die golden als alternatief voor reguliere geldstromen. Aanvankelijk wekte Bitcoin hoge verwachtingen, maar na een piek in december 2017, toen één Bitcoin omgerekend bijna 18.000 euro waard was, lijken digitale munteenheden over hun hoogtepunt heen. Inmiddels staat de koers van de cryptomunt op zo’n 6.000 euro.

De digitalisering van de samenleving heeft ook geleid tot de opkomst van de platformeconomie, die vraag en aanbod met elkaar verbindt via algoritmes. Voorbeelden van producten en diensten die op zulke platforms worden aangeboden, zijn vakantieaccommodaties van Airbnb, taxiritten van Uber, deelscooters van Felyx en maaltijdbezorgers van Deliveroo. Met deze platformen is ook het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de beroepsbevolking flink gegroeid: ten opzichte van 2008 was het aandeel zzp’ers in Nederland in 2018 met 3,7 procentpunt gestegen, een grotere toename dan in alle andere EU-lidstaten.

Meer over de liefdesmarkt anno 2019

Millennials en relaties: Hebben we nu iets?

Cover Elsevier weekblad editie 7 2019

Flexibiliteit is niet alleen zichtbaar op de arbeidsmarkt, maar ook in de liefde. Hierin is de opkomst van technologie en smartphones eveneens een grote rol gaan spelen. Datingapps als Grindr (2009), Tinder (2012), Happn en Bumble (2014) zorgen ervoor dat wie op zoek is naar een relatie, date of seks, via zijn of haar telefoon een vrijwel ongelimiteerd aanbod aan (vrijgezelle) mannen en vrouwen kan vinden om mee te chatten en af te spreken. Deze technologische ontwikkeling heeft er mede toe geleid dat vooral millennials, grofweg geboren tussen 1981 en 2000, vaker vluchtige romantische en seksuele contacten en meer (seks)partners hebben, en zich later of helemaal niet binden. Bijvoorbeeld door te trouwen.

Een andere trend in het Westen die aan lossere relaties heeft bijgedragen, is de ontkerkelijking. Eind 2018 bleek uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat voor het eerst meer dan de helft van de Nederlandse bevolking zich niet-gelovig noemt. Deze trend is vooral in West-Europa zichtbaar, zoals ook blijkt uit het coververhaal ‘Hoe christelijk is Europa nog?’ van Elsevier Weekblad uit april dit jaar. Een belangrijke oorzaak ligt ook in de onthulde misbruikschandalen in de rooms-katholieke kerk, die in Nederland vanaf 2010 aan het licht kwamen in een onderzoek geleid door voormalig CDA-minister Wim Deetman. Van 1945 tot 1981 werden naar schatting tussen de 10.000 en 20.00 kinderen slachtoffer van seksueel misbruik in katholieke instellingen. Jaarlijks verliest de katholieke kerk in Nederland tienduizenden leden, mede als gevolg van de misbruikschandalen die ook in andere (westerse) landen aan de orde zijn gekomen.

Een ander groot seksschandaal kwam in 2017 aan het licht, voor een belangrijk deel door internet en sociale media. Dat jaar onthullen The New Yorker en The New York Times hoe regisseur Harvey Weinstein decennialang actrices en andere medewerkers in Hollywood seksueel heeft misbruikt en dat hij ander grensoverschrijdend gedrag heeft getoond. Actrice Alyssa Milano deelt met de hashtag #MeToo haar eigen ervaringen met seksueel misbruik via Twitter, waarna duizenden vrouwen volgen.

Al snel wordt de hashtag synoniem voor seksueel grensoverschrijdend gedrag, waaraan vooral mannen op invloedrijke posities zich schuldig maken. Talloze onthullingen volgen. Veel mannen en een klein aantal vrouwen komen onder vuur te liggen, moeten hun maatschappelijke positie opgeven of worden zelfs strafrechtelijk vervolgd. Bekende voorbeelden naast Weinstein zijn de acteurs Kevin Spacey en Bill Cosby en in Nederland castingdirecteur Job Gosschalk en dirigent Daniele Gatti. Milano en de andere vrouwen die ‘de stilte doorbraken’ worden door het invloedrijke magazine TIME uitgeroepen tot Persoon van het Jaar. Toch had de #MeToo-kwestie een keerzijde: ook onbewezen of ongefundeerde aantijgingen van seksueel wangedrag werden serieus genomen, soms zonder dat de beschuldigde een kans had zich te verdedigen.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Aan het eind van het decennium zijn de smartphone en sociale media niet meer weg te denken uit het alledaagse leven en is duidelijk dat ze zowel een verrijking als een bedreiging kunnen vormen. Naast voordelen, zoals een groter sociaal netwerk, de vrijwel onbeperkte beschikbaarheid van informatie en een toegenomen bereik voor reclame en marketing, zijn ook de nadelen evident. Veel genoemd zijn afleiding door de immer aanwezige telefoon, eenzaamheid omdat digitale contacten in de plaats komen van echte contacten, de angst om iets te missen (ook wel FOMO, fear of missing out genoemd) en, vooral bij jongeren, een negatief zelfbeeld omdat je continu wordt blootgesteld aan de hoogtepunten die anderen met je delen.

Naast de problemen waarop individuele burgers een antwoord moeten vinden, staan de instituties in het komende decennium voor grote uitdagingen. De gevaren van datalekken van privacygevoelige informatie, de kracht van kunstmatige intelligentie en de monopoliepositie van ‘techreuzen’ als Facebook en Google geven bestuurders en wetenschappers stof tot nadenken. Het in toom houden van big tech zonder ongewenste inperkingen van de vrije markt en de vrijheid van meningsuiting vormt een belangrijke politieke uitdaging voor 2020 en de jaren daarna.

Het identiteitsdebat is (nog) verder gepolariseerd

Het woord ‘identiteitspolitiek’ dook vooral sinds 2016 steeds vaker op in het publieke debat. Wat betekent het precies? Over de definitie is niet iedereen het eens, maar wetenschappers, journalisten en politici die de term gebruiken, refereren vaak aan het behartigen van de belangen van een groep op basis van etniciteit, huidskleur, geslacht, religie of seksuele voorkeur. EW-redacteur Gerry van der List omschreef het in zijn omslagartikel (zie kader) uit januari 2018 als volgt:

‘Het gaat hier om het bedrijven van politiek teneinde de identiteit van een bepaalde groep te beschermen en te versterken. Centraal staan de belangen van een minderheid die door de meerderheid in politiek en maatschappij onheus zou worden bejegend.’

In de Nederlandse politiek waren de islamitische partij NIDA (opgericht in 2013) en DENK, ontstaan toen Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk in 2014 uit de PvdA werden gezet, de eerste exponenten van de identiteitspolitiek. De achterban van deze partijen bestaat vooral uit Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond, in het geval van DENK vooral Turks.

Lees het coververhaal terug over identiteitspolitiek: iedereen boos en gekrenkt

Cover Elsevier Weekblad 05

De partij van Kuzu en Öztürk is sinds de oprichting veelvuldig omschreven als ‘de lange arm van Erdogan’ omdat de partij vooral de buitenlandagenda van de Turkse president zou volgen en de belangen van Turkse allochtonen zou bedienen. Een goed voorbeeld daarvan was te zien in juli 2016, toen honderden Nederlandse Turken met Turkse vlaggen de Erasmusbrug in Rotterdam opgingen om te protesteren tegen de vermeende staatsgreep tegen Erdogan. Kuzu en Öztürk waren er ook en spraken zich uit tegen de couppoging.

Kort daarvoor hadden de twee voormalige PvdA’ers steun gekregen uit onverwachte hoek: oud-televisiepresentatrice Sylvana Simons, die zich vooral uitsprak tegen racisme en discriminatie in Nederland, sloot zich aan bij DENK. Ze wilde vanuit de partij strijden voor haar idealen als vrouwenemancipatie, loongelijkheid en homoacceptatie, maar kreeg daar in haar ogen te weinig ruimte voor, waardoor de samenwerking van korte duur was. In december 2016 vertrok Simons na een ruzie met Kuzu en Öztürk uit DENK, maar niet uit de politiek: ze richtte de partij Artikel1 op, die later werd omgedoopt in BIJ1.

Haar partij (met één zetel) is weliswaar alleen vertegenwoordigd in de Amsterdamse gemeenteraad, maar toch blijft Simons – vaak het mikpunt van scheldpartijen, beledigingen en bedreigingen – een prominente stem in het publieke debat. Dit vooral wegens de discussie die ze heeft aangezwengeld over racisme en discriminatie, die alomtegenwoordig zouden zijn in de samenleving. Nederland is volgens een kleine groep activisten doordrenkt van ‘institutioneel racisme’, dat zijn oorsprong zou vinden in de geschiedenis van slavernij en kolonialisme. Als gevolg van discriminatie van etnische en religieuze minderheden heeft de ‘witte’, heteroseksuele man altijd een oneerlijke voorsprong gehad, die ongedaan moet worden gemaakt door het veranderen van ‘machtsstructuren’.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Hoewel relatief weinig Nederlanders dit gedachtegoed delen, zijn de politiek en maatschappij er verregaand door beïnvloed. Het duidelijkst is dit zichtbaar in de zwartepietendiscussie die in 2011 in gang is gezet door de activist Quinsy Gario. Bij een intocht van Sinterklaas in Dordrecht droeg hij een T-shirt met de tekst ‘Zwarte Piet is racisme’. In de daaropvolgende jaren demonstreerde actiegroep Kick Out Zwarte Piet veelvuldig tijdens sinterklaasintochten in heel Nederland, waarbij de spanning steeds verder opliep. Vooral in 2018 bereikte het protest door gewelddadige tegendemonstraties van pro-Zwarte Piet-demonstranten een kookpunt. Uiteindelijk leidde de verhitte discussie ertoe dat in 2019 tijdens de landelijke sinterklaasintocht in Apeldoorn én in diverse grote steden alleen roetveegpieten de goedheiligman vergezelden. Zo veranderde het sinterklaasfeest in nog geen tien jaar tijd aanzienlijk. Dit tot tevredenheid van de Verenigde Naties, die Nederland bij monde van een rapporteur al in 2013 had gevraagd met deze ‘stereotyperende’ en ‘racistische’ traditie te stoppen.

De zwartepietendiscussie is illustratief voor het identiteitsdebat dat is gevoerd in de jaren 10. Kleine groepen activisten wisten op steeds luidere toon hun standpunt te laten horen, niet in het minst dankzij de opkomst van sociale media. Uit de Verenigde Staten waaide het begrip social justice warrior over, een omschrijving van activisten die menen het te willen opnemen voor onderdrukte of ‘gemarginaliseerde’ groepen door (vermeend) onrecht en achterstelling aan te kaarten. Zo zijn in de loop van de jaren talloze filmmakers, muzikanten, schrijvers, cabaretiers, acteurs, politici en andere bekende personen het mikpunt geworden van woede en kritiek. Veelal gebeurt dat online. Niet zelden leidde dit ertoe dat zij hun excuses aanboden of zelfs terugtraden uit hun functie.

Het gedachtegoed van de social justice warriors heeft in het afgelopen decennium ook vruchtbare grond gevonden in gezaghebbende instituties. Zo hebben vrijwel alle universiteiten inmiddels een diversity officer in dienst, die ervoor moet zorgen dat etnische, seksuele en religieuze minderheden zichtbaarder worden en zich meer vertegenwoordigd voelen. Ook ministeries, gemeenten en de politie hebben een dergelijke functie gecreëerd om de organisatie ‘diverser’ en ‘inclusiever’ te maken, opdat er een betere afspiegeling van de maatschappij zou ontstaan. Het bedrijfsleven bleef evenmin van deze ontwikkeling gevrijwaard, zoals het in december 2019 ingevoerde vrouwenquotum voor de raden van commissarissen voor beursgenoteerde bedrijven aantoont.

Naast het ‘online’ slagveld van het identiteitsdebat, dat wegens polarisatie van beide uitersten van de politieke spectrum steeds meer op een loopgravenoorlog is gaan lijken, zijn in de echte wereld tal van slachtoffers gevallen als gevolg van religieus en identitair terrorisme. Stond het vorige decennium voor een belangrijk deel in het teken van 9/11 en de ‘war on terror‘ die op de aanslagen op 11 september 2001 in de Verenigde Staten volgde, ook het afgelopen decennium is sterk getekend door islamitische terreur. Vooral vanaf 2015 zijn in grote Europese steden diverse aanslagen gepleegd, waarbij die van november 2015 in Parijs met 131 slachtoffers de dodelijkste was. In de jaren daarna vielen onder meer in Barcelona, Nice, Berlijn, Londen, Manchester, Stockholm en vele andere plaatsen honderden doden door terroristisch geweld. Grote terreuraanslagen bleven Nederland lange tijd bespaard, maar aan het eind van het decennium was het raak in Amsterdam (augustus 2018, twee zwaargewonden) en Utrecht (maart 2019, vier doden).

Een groot deel van de wereldwijde terreuraanslagen is opgeëist door Islamitische Staat (IS), de terreurgroep die tussen 2014 en 2019 een ‘kalifaat’ had uitgeroepen in het Midden-Oosten en grote delen van Syrië en Irak onder controle had. Naast de vele aanslagen in het Westen werd het leeuwendeel (91 procent) slachtoffer van islamitisch terrorisme in landen met een omvangrijke islamitische bevolking. In die landen moeten vooral religieuze minderheden als jezidi’s en christenen vrezen voor hun leven. Denk bijvoorbeeld aan de aanslag tijdens Pasen in april 2019 in Sri Lanka (minstens 250 doden). Vaststaat dat in de jaren 10 islamitisch terrorisme verantwoordelijk was voor een overgroot deel (63 procent) van het totaalaantal doden bij terreuraanslagen wereldwijd, blijkt uit onderzoek van de Franse denktank Fondapol. In april dit jaar publiceerde de Duitse krant Welt am Sonntag een overzicht van de islamitische aanslagen sinds 11 september 2001: dat zijn er meer dan 31.000. Het dodental bedraagt minstens 146.000.

Hoewel de aantallen veel kleiner zijn, was de afgelopen tien jaar ook terreur van neonazi’s en blanke superioriteitsdenkers (white supremacists) in opmars. Zowel aan het begin als aan het eind van het decennium waren er twee grote aanslagen. In 2011 vermoordde Anders Breivik 77 burgers in de Noorse hoofdstad Oslo en op het eiland Utoya (overwegend jongeren) en in maart 2019 schoot de Australiër Brenton Tarrant 51 moskeegangers dood bij aanvallen op twee moskeeën in Christchurch, Nieuw-Zeeland.

Lees ook de column van Geerten Waling over de aanslag in Nieuw-Zeeland: Christchurch en de gemakzuchtige ‘betrekkingswaan’

Dergelijke aanslagen kwamen in Noord-Amerika vaker voor. White supremacists namen onder meer een sikh-tempel in Oak Creek, Wisconsin (2012), een zwarte kerk in Charleston, South Carolina (2015), een moskee in de Canadese stad Quebec (2017), een synagoge in Pittsburgh, Pennsylvania (2018) en een supermarkt in El Paso, Texas (2019) onder vuur, waarbij enkele tientallen doden vielen. De daders waren tegenstanders van immigratie of multiculturalisme en wilden een rassenoorlog ontketenen, zo verklaarden ze in de rechtszaal of in manifesten die ze achterlieten op het internet.

In Europa heeft terreur tegen etnische en religieuze minderheden door neonazi’s en white supremacists het afgelopen decennium (nog) niet geleid tot grote aantallen slachtoffers. In Nederland is sinds 2010 überhaupt geen enkele serieuze aanslag van dien aard gepleegd. Wel neemt, grotendeels als reactie op de vele islamitische terreuraanslagen en de komst van vele (niet-westerse) vluchtelingen en migranten naar westerse landen, de onvrede over immigratie duidelijk toe, zo bewijst de populariteit van anti-immigratiepartijen. Niet voor niets noemde premier Mark Rutte het thema deze maand in gesprek met De Telegraaf een topprioriteit voor 2020: ‘Het hoofdpunt in Europa volgend jaar wordt migratie.’

Emoties lopen hoog op in debat over klimaatverandering

De laatste trend die het decennium vormgaf, is de explosief toegenomen aandacht voor het milieu en het klimaat. Veranderingen in het klimaat op aarde zijn er altijd al geweest, maar vooral in de tweede helft van het decennium raakte de grote meerderheid van wetenschappers en politici ervan overtuigd dat menselijke activiteit een belangrijke factor is bij de opwarming van de aarde.

Al in 1972 publiceerde een groep gezaghebbende wetenschappers, bekend als De Club van Rome, het rapport Grenzen aan de groei. Daarin stond dat de planeet de groei van de wereldbevolking, industrialisatie, landbouw en de daarmee gepaard gaande vervuiling niet eindeloos zou kunnen dragen. Bijna vijftig jaar later hebben de meeste wereldleiders de handen ineengeslagen en hebben zij in tal van landen en organisaties akkoorden gesloten en verdragen ondertekend met als doel het vertragen of zelfs stoppen van de opwarming van de aarde. Speerpunt is hierbij het terugdringen van de uitstoot van CO2, een broeikasgas dat door natuurlijke processen ontstaat maar waarvan de uitstoot door menselijk handelen in de afgelopen 150 jaar fors is toegenomen.

De basis van het klimaatbeleid dat landen gaan voeren, is het Klimaatakkoord van Parijs, dat in 2015 werd gesloten tijdens de conferentie COP21 van de Verenigde Naties (VN). De belangrijkste doelstelling is het beperken van eerste de opwarming van de aarde tot 2 graden ten opzichte van het pre-industriële tijdperk, en indien mogelijk zelfs tot 1,5 graad. Om dat doel te bereiken, moet op korte termijn afscheid worden genomen van fossiele brandstoffen, koolwaterstofverbindingen als aardolie, aardgas, steenkool en bruinkool. CO2-arme energiebronnen als wind, zon, water en aardwarmte moeten daarvoor in de plaats komen, betogen politici en klimaatwetenschappers.

Op basis van het ‘Parijsakkoord’ moesten landen streefcijfers opstellen over de CO2-reductie die ze tot 2030 willen realiseren. In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte III staat dat Nederland over tien jaar minimaal 49 procent minder CO2 moet hebben uitgestoten dan in 1990, wat in juni 2019 nogmaals werd bekrachtigd met het Klimaatakkoord van het kabinet.

Het liefst doet het kabinet daar nog een schepje bovenop. In juni 2018 werden regeringspartijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie en oppositiepartijen GroenLinks, PvdA en SP het eens over de zogenoemde klimaatwet, waarin is afgesproken dat de Nederlandse uitstoot van CO2 in 2050 met 95 procent moet zijn gedaald ten opzichte van 1990. GroenLinks sprak jubelend van ‘de meest ambitieuze klimaatwet ter wereld’. Voormalig EW-redacteur Syp Wynia schreef destijds dat deze klimaatwet betekent ‘dat Jesse Klaver regeert tot 2050‘.

Met de grote aspiraties hebben milieuorganisaties en andere actiegroepen die opkomen voor het klimaat goud in handen. Dat bleek in december dit jaar, toen de Hoge Raad definitief oordeelde dat de Nederlandse staat vóór het einde van 2020 de uitstoot van CO2met 25 procent moet hebben teruggedrongen ten opzichte van 1990. Daarmee heeft de Stichting Urgenda, die in juni 2015 een rechtszaak begon tegen de Nederlandse Staat, in vervulling gegaan. Volgens critici, onder wie EW-hoofdredacteur Arendo Joustra, is de scheiding der machten geschonden met deze uitspraak, omdat de rechter ‘op de stoel van de politiek is gaan zitten’.

Nederlanders maken zich in Brussel sterk voor klimaatdoelen die ambitieuzer zijn dan is afgesproken. De EU heeft voor zijn lidstaten streefpercentage van 40 procent vermindering opgesteld, maar binnen de EU wil wil Nederland juist een voorloper zijn door maar liefst 55 procent minder broeikasgassen uit te stoten aan het einde van het komende decennium. Vlak voor het einde van het decennium, in december 2019, kwam opnieuw een Nederlander met een verstrekkend klimaatplan: Frans Timmermans presenteerde de Green Deal, die ervoor moet zorgen dat Europa in 2050 ‘klimaatneutraal’ is. Vrijwel de hele Europese wetgeving voor industrie, transport, energie en landbouw gaat op de schop, zo luidt de belofte.

De lijst met voorstellen is lang: zo moeten scholen en miljoenen huizen worden gerenoveerd en twee miljard bomen geplant. De eisen aan de uitstoot van lichte vrachtwagens en van benzine- en dieselauto’s worden aangescherpt en het gebruik van elektrische auto’s wordt gestimuleerd. Commissie wil op meer plaatsen rekeningrijden invoeren en stelt voor dat de scheepvaart gaat betalen voor haar CO2-uitstoot via het Europese systeem voor emissiehandel (ETS). Luchtvaartmaatschappijen verliezen een deel van hun gratis CO2-rechten, als het aan de Commissie ligt. Ook moet staal vanaf 2030 zonder CO2-uitstoot worden geproduceerd en landbouw worden verduurzaamd.

Ondanks bezwaren van Centraal-Europese landen als Polen, Hongarije en Tsjechië, lijkt de Green Deal groen licht te krijgen van de regeringen van de EU-lidstaten. Verzet tegen de door de VN en EU opgestelde klimaatdoelen, maar dat komt in de meeste westerse landen vooral vanuit de oppositie. Er is één uitzondering: de Amerikaanse president Donald Trump, die in 2017 aankondigde dat de Verenigde Staten uit het Parijsakkoord stappen. In Nederland komt de weerstand tegen de klimaatplannen vooral vanuit de PVV en Forum voor Democratie, die miljardeninvesteringen om de CO2-uitstoot terug te dringen ‘geldverspilling’ vinden. Deze partijen stellen dat alle menselijke inspanningen slechts leiden tot een minuscule verlaging van de wereldwijde temperatuur, ook omdat kleine landen als Nederland veel meer zouden willen doen dan grote, vervuilende landen als China en India. Ook vrezen critici torenhoge belastingen en het einde van economische groei als te ambitieus klimaatbeleid wordt gevoerd.

Critici die de invloed van de mens op de opwarming van de aarde bagatelliseren of in twijfel trekken, worden in Nederland en andere westerse landen geregeld ‘klimaatontkenners’ of genoemd, een term die mogelijk is ontleend aan het woord Holocaustontkenner. Aan de andere kant worden beleidsmakers en activisten die pleiten voor ingrijpend klimaatbeleid in het publieke debat vaak uitgemaakt voor ‘klimaatalarmisten’, ‘klimaatdrammers’ of aanhangers van de ‘klimaatreligie’. Timmermans en Ed Nijpels, de architect van het Klimaatakkoord, krijgen veelvuldig de spottende bijnaam ‘klimaatpaus’.

Lees het portret van Ed Nijpels: Hoe VVD-vlegel een klimaatfanaat werd

Cover Elsevier Weekblad editie 44 2018

Het is illustratief voor de hoogoplopende emoties in het debat over klimaatverandering, waarin emotie vaak prevaleert boven feiten en ratio. De radicale activisten Extinction Rebellion, die geregeld wegen blokkeren en op straat voor dood spelen omdat de aarde binnen enkele jaren of decennia zou vergaan, zijn daarvan een toonbeeld en roepen ergernis op. Ook het aanwakkeren van ‘vliegschaamte’, oproepen te stoppen met het eten van vlees of andere dierlijke producten en het zich niet langer voortplanten om de planeet te redden, appelleren aan emoties die vaak meer weerzin dan sympathie voor klimaatbeleid oproepen.

Op een andere manier appelleert ook het 16-jarige Zweedse meisje Greta Thunberg, dat vorig jaar begon te spijbelen voor het klimaat uit protest tegen het in haar ogen falende klimaatbeleid, aan de emoties van velen. In september 2019 sprak ze op een conferentie van de VN trillend van woede een groep wereldleiders toe: ‘Hoe durven jullie? Jullie hebben mijn dromen en mijn jeugd gestolen met jullie lege woorden! (…) Mensen lijden, mensen sterven en complete ecosystemen storten in!’ Bij de aanwezige wereldleiders oogstte ze applaus, maar bij klimaatscepticus Trump niet. Hij noemde haar badinerend een ‘erg vrolijk meisje’, en raadde haar aan een toontje lager te zingen. Toch weet Thunberg zich vooral door jongere generaties gesteund. Sinds het einde van 2018 gaan in steden over de hele wereld vele duizenden jongeren de straat op, meestal op vrijdag, om te pleiten voor daadkrachtiger klimaatbeleid. Het in gang zetten van de wereldwijde beweging van ‘klimaatspijbelaars’ of ‘klimaatstakers’ leverde Thunberg dit jaar de titel Persoon van het Jaar van TIME op.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Tussen de ‘drammers’ en de ‘ontkenners’ in bevindt zich ook een groep politici en wetenschappers die klimaatverandering en de rol van de mens daarin erkennen, maar desalniettemin optimistisch zijn over de toekomst. Milieuactivist Michael Shellenberger, in februari 2019 geïnterviewd door Elsevier Weekblad, is een van de gezichten van een stroming die ‘ecomodernisme’ wordt genoemd. Shellenberger en andere ecomodernisten zijn onder meer voorstander van kernenergie en vertrouwen bij het tegengaan meer op technologie en innovatie in het bedrijfsleven dan op verregaande politieke maatregelen.

In het komende decennium moet blijken of de ecomodernisten en andere redelijke stemmen een prominentere plaats weten op te eisen in de discussie over klimaatverandering en -beleid, of dat de uitersten de boventoon blijven voeren in het klimaatdebat. Voor de beperking van de opwarming van de aarde en noodzakelijke aanpassingen aan de gevolgen ervan, zonder dat economische groei in gevaar komt of het draagvlak onder burgers verdwijnt, lijkt het noodzakelijk dat ratio het wint van emotie.