Rechter, blijf van vrije woord af. Publieke opinie censureert al genoeg

18 december 2018Leestijd: 4 minuten
Hoger beroep Wilders om Marokkanen-zaak. Foto: ANP.

Media, actiegroepen en burgers proberen voortdurend mensen te censureren die in hun ogen de fatsoensnormen overschrijden. Als ‘haatzaaien’ en belediging dan ook nog eens strafbaar zijn, is het einde zoek, schrijft Geerten Waling. Hij pleit voor een Wet op de vrije meningsuiting naar Amerikaans voorbeeld.

Sommige dingen kun je beter niet zeggen, omdat ze dom zijn bijvoorbeeld, of lelijk of onbeleefd. Andere dingen mág je niet zeggen. Maar wie bepaalt dat?

Van oudsher zijn dat de machthebbers. De overheid, die past censuur toe. En ook al is Nederland geen dictatuur, de wet legt ook hier allerlei beperkingen op en beschermt het vrije woord maar ten dele.

Geerten Waling

Geerten Waling is historicus en schrijver van o.a. de boeken Zetelroof (2017) en 1848 – Clubkoorts en revolutie (2016). Hij schrijft iedere dinsdag een blog voor Elsevier Weekblad.

Juridische vervolging van meningen is al een hele kluif

Die overheidscensuur is vaak frustrerend, al valt er soms iets voor te zeggen, maar zorgwekkender is dat die juridische kaders niet meer maatgevend zijn. Het overspannen debat volgt namelijk zijn eigen regels, legt links en rechts censuur op, met alleen maar meer polarisatie en verdeeldheid tot gevolg.

Godslastering en majesteitsschennis als delicten zijn verdwenen uit het Wetboek van Strafrecht, maar die instrumenten voor overheidscensuur waren al betrekkelijk zeldzaam geworden.

Het is best vreemd dat je volgens de wet geen haat mag zaaien of groepen mag beledigen, terwijl het er maar net van afhangt tegen wie of wat je ‘haat zaait’ en welke groepen je beledigt, en op welke manier. Ook smaad en laster zijn vaak glibberige wetsterreinen, waarbij de nieuwe wetten van de sociale media nogal eens in conflict komen met de oude wetten van de Nederlandse rechtsstaat.

Rechters blijken keer op keer grote moeite te hebben om duidelijke definities te hanteren, zoals blijkt uit de zaak tegen Geert Wilders vanwege zijn ‘minder, minder’-uitlatingen. Moet een politicus bovendien minder of juist meer vrijheid van meningsuiting hebben, voordat een rechter hem de mond snoert? Is het in een democratie niet de kiezer die de politicus beoordeelt?

Meningsuiting wordt nu beperkt door andere rechters

In een tijd van zelfbewuste en mondige burgers lijkt de ouderwetse, bevoogdende rechtbank die meningsuitingen bestraft bijna niet meer te passen. Er zijn al genoeg andere rechters die sneller en meedogenlozer beslissen wat door de beugel kan. Talkshows bijvoorbeeld, die schandalige uitspraken gretig voor het oog der natie het schavot op sleuren. Of werkgevers die mensen ontslaan die een morele grens overgaan. Maar ook actiegroepen en gewone burgers proberen meningen, via sociale media, om de haverklap het zwijgen op te leggen.

Lees ook deze spraakmakende blog van Geerten Waling: Waarom ik stop met deze column en Twitter 

Dat doen ze door ophef te creëren, petities te beginnen, adverteerders op ‘foute’ websites onder druk te zetten, iemands ontslag te eisen, reputaties en carrières door het slijk te halen, enzovoort. En vaak is deze druk van buitenaf al genoeg voor de ‘uiter-van-de-foute-mening’ om er het zwijgen toe te doen. Zelfcensuur blijft tenslotte de effectiefste en geniepigste vorm van censuur.

Nieuw puritanisme in de polder

Vooral door het importeren van Amerikaanse normen en waarden in Nederlandse discussies – ‘Zwarte Piet’ is slechts een voorbeeld – gaat het allang niet meer over wat je juridisch wel of niet mag zeggen, maar over de maatschappelijke aanvaardbaarheid ervan. De maatstaf daarvoor is de mate van ophef, die weer wordt afgemeten aan het volume van de hardste schreeuwers.

Terwijl Nederland zich na de jaren vijftig dacht te hebben ontworsteld aan betutteling en bevoogding, zien we nu in sneltreinvaart dit nieuwe puritanisme opduiken. Alexis de Tocqueville merkte bijna tweehonderd jaar geleden al op dat een schrijver in de Verenigde Staten niets van de wet hoeft te vrezen, maar des te meer van het oordeel van het publiek: ‘In Amerika trekt de meerderheid een geweldige cirkel om het denken heen. Binnen die cirkel is de schrijver vrij, maar wee hem die de grens waagt te overschrijden. Niet dat hij voor de brandstapel moet vrezen, maar hij is wel het mikpunt van allerhande uitingen van afkeer en van dagelijkse vervolgingen.’

Een Wet op de Vrije Meningsuiting

In Amerika bepaalt het eerste amendement bij de Grondwet dat je bijna alles mag zeggen, hoe gek of ‘fout’ je mening ook is. Daar staat tegenover dat het publieke gerecht genadeloos is: een televisiepresentator kan al worden ontslagen door één verkeerde grap, één fout woord. Iedereen houdt elkaar in de gaten.

Wie nu naar het Nederlandse debat kijkt, ziet niet veel verschil meer met de beschrijving van Tocqueville. Daar kunnen we om treuren, maar het is ook een realiteit die niet is terug te draaien. Wie toch voor vrijheid van meningsuiting is, kan zich beter op de wet richten. Nu wordt de meningsuiting immers van twee kanten beperkt, zowel door de wet als door de publieke opinie. In navolging van het first amendment zou Nederland veel baat kunnen hebben bij een wet die juridische bescherming biedt in plaats van beperking: de Wet op de Vrije Meningsuiting.

Lees ook dit interview met Jordan B. Peterson, onder meer over vrijheid van meningsuiting: ‘Natuurlijk mag je Mohammed een pedofiel noemen!’