Het verguisde leenstelsel is een blijvertje

15 mei 2020Leestijd: 3 minuten
Ochtend in studentenhuis

Afschaffing van de basisbeurs in 2015 heeft niet geleid tot de problemen waarvoor studenten indertijd bang waren. Het aantal aanmeldingen aan universiteiten en hogescholen bleef gelijk, scholieren kozen niet massaal voor pretstudies. En met de voorspelde studievertraging lijkt het ook mee te vallen. Kortom, de stelselwijziging is een groot succes, schrijft Ruud Deijkers. Maar studenten moeten wel waar voor hun (geleende) geld eisen.

Vanzelfsprekend riep de invoering van het leenstelsel weerstand op bij studenten. Het voelt immers oneerlijk als je voorgangers gratis geld kregen en jij niet. Naast verongelijktheid waren er destijds ook inhoudelijke argumenten tegen het nieuwe stelsel. Tot de schrikbeelden behoorden studievertraging omdat kostbare studietijd verloren zou gaan aan bijbanen. Het leenstelsel zou scholieren zelfs afschrikken om aan een studie te beginnen. Uiteindelijk is het allemaal hartstikke meegevallen.

Opgewekt onderzoeksrapport

Rond het eerste lustrum van de Wet studievoorschot – zoals het leenstelsel formeel heet – maakte het Centraal Planbureau de balans op in een opgewekt onderzoeksrapport. Wat blijkt? Sinds 2015 is het aandeel havisten en vwo’ers dat gaat studeren gelijk gebleven. En zij kozen ook niet vaker voor studies die in hun ogen ‘studeerbaarder’ oftewel makkelijker zijn – overigens mag van elke opleiding een hoog niveau worden verwacht. Het aantal inschrijvingen voor technische studies blijft toenemen.

Studenten zijn ook niet méér gaan werken naast hun studie om de afgeschafte basisbeurs te compenseren. Dat is goed nieuws, want meer tijd besteden aan al dan niet relevante bijbaantjes had kunnen leiden tot kostbare studievertraging.

Meer lenen, dus hogere schulden

Door het leenstelsel zijn studenten wel aanzienlijk vaker en meer gaan lenen. Van de studenten die van het vwo kwamen, leent nu 56 procent geld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), dat was voor 2015 nog 19 procent. Het aandeel lenende studenten met een havodiploma nam toe van 13 tot 45 procent. Studenten afkomstig van het vwo lenen gemiddeld 349 euro per maand, dat was 69 euro. Het bedrag dat studerende havisten lenen nam toe van 43 tot 225 euro.

Meer lenen betekent hogere schulden. Echter, de gedachte was en is dat de lening een lucratieve investering is in de toekomst. En dat is natuurlijk ook zo: hoogopgeleiden verdienen doorgaans aanzienlijk meer dan leeftijdgenoten die niet studeerden.

Bovendien gelden zeer soepele aflossingsvoorwaarden voor de studieschuld. Studenten lenen nu tegen 0 procent rente en afgestudeerden hoeven nooit meer dan 4 procent van hun inkomen boven het minimumloon – of zelfs 143 procent van het minimumloon als er een partner en/of kinderen bij komen – per maand af te lossen. Na 35 jaar aflossen wordt de resterende schuld kwijtgescholden. Kortom, niemand komt zo makkelijk aan geld als studenten.

Hogere kwaliteit

Toch is het niet zo dat die hbo’ers en academici dan maar niet moeten zeuren. Bij de invoering van het leenstelsel beloofde toenmalig minister van Onderwijs, Jet Bussemaker, dat het geld dat de overheid bespaart door afschaffing van de basisbeurs, zou worden geïnvesteerd in verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.

Pas in 2018 is het eerste geld overgemaakt naar de onderwijsinstellingen. En in dat jaar werden ook de eerste afspraken over kwaliteitsverbetering gemaakt met onderwijspartners. Denk aan investeren in kleinschaliger onderwijs, betere faciliteiten en professionalisering van docenten. Concrete plannen van instellingen voor kwaliteitsverbetering waarover de studenten ook inspraak hebben, komen nu pas op tafel en moeten de komende jaren worden uitgevoerd. Het grootste deel van de studenten van de lichting 2015 heeft dan zijn diploma al behaald. Studenten mogen zich hierover best laten horen.