Hoe Nederland ongelofelijk veranderde na 1945

26 juni 2022Leestijd: 5 minuten
ANP-14146363

In ruim zeventig jaar tijd is er veel veranderd in Nederland. Dat blijkt uit het overzicht dat EW biedt in zijn 4.000ste nummer. Ondanks alle statistieken over het veranderende land, is meer onderzoek nodig naar wat die verandering aandrijft, schrijft Philip van Tijn.

EW publiceerde deze week het 4.000ste nummer. In deze uitgave van het weekblad staat het getal 4.000 centraal.

De uitspraak ‘There are three kinds of lies: lies, damned lies, and statistics’ (er zijn drie soorten leugens: leugens, grove leugens en statistieken) is hoogstwaarschijnlijk afkomstig van (nóóit zeggen: ‘gemunt door’) een van de grootste staatslieden uit de Britse geschiedenis, Benjamin Disraeli. Dat deze uitspraak ook aan nogal wat anderen wordt toegeschreven, geeft aan hoe graag mensen deze wijsheid op hun naam willen hebben.

Er zit een kern van waarheid in. Statistieken vormen nogal eens een wankele bewijsvoering. Neem als vuistregel dat ze minder te vertrouwen zijn naarmate er meer cijfers achter de komma staan. Ze kunnen op zichzelf onbetrouwbaar zijn, of ze kunnen worden gebruikt om iets te staven dat er weinig of niets mee te maken heeft. In dat geval wekken ze de schijn een zwakke argumentatie te ondersteunen.

Ik hoef alleen maar te wijzen op de drie belangrijkste thema’s van dit moment: stikstof, Schiphol en migranten/vluchtelingen/gelukzoekers/slaapplaatslozen. In alle drie de gevallen wordt de discussie zwaar vervuild door ontkenning van de cijfers, dus van de waarheid, door twijfel te wekken aan de juiste vergaring daarvan of door een misplaatste interpretatie. En dan is er ook nog het opzettelijke gegoochel met op zichzelf juiste cijfers. Plus het al dan niet opzettelijk vergeten van cijfers en statistieken die net zo goed met het onderwerp in kwestie te maken hebben. Volg een kwartier een debat in de Tweede Kamer en u komt al deze verschijningsvormen tegen.

Cijfers vertellen hoe anders het heden is dan het verleden

Het Verhaal van de week in het 4.000ste nummer van EW is van een andere orde. Daarin wordt in harde cijfers het verhaal verteld van de ontwikkeling van Nederland op bepaalde gebieden met als peildata het jaar waarin het 1ste, het 1.000ste, 2.000ste, 3.000ste en 4.000ste nummer verscheen, respectievelijk in 1945, 1964, 1984, 2003 en 2022. Het gaat in dit artikel niet om statistieken of interpretatie, maar om keiharde, onweerlegbare cijfers. De omvang van de bevolking en het aantal auto’s vaststellen is een kwestie van tellen en de zetelverdeling in de Tweede Kamer volgt uit de verkiezingsuitslag.

Daar is geen speld tussen te krijgen. Daarna komt pas de interpretatie, de discussie of de versnippering in het parlement goed of slecht is en of we gebaat zijn met een groot wagenpark of daarmee juist worden gestraft.

Hierbij wel de kanttekening dat sommige harde feiten een correctie behoeven: met de vaststelling dat 250 gram roomboter in 1945 (omgerekend in euro’s) 0,29 kostte en in 2022 2,32 euro ben je er niet, want daarin hoort een inflatiefactor te worden verrekend – wat de samenstellers minutieus hebben gedaan bij de huizenprijzen, omdat het daar om grote getallen gaat en omdat hierdoor de gigantische prijsstijging enigszins wordt gerelativeerd.

Ik hou van cijfers en grafieken en ik heb deze pagina’s dan ook zorgvuldig verslonden. Vooral de vergelijking van 1964 (1945 is door de oorlog vertekend en 1964 is toch ook al twee generaties geleden) met nu is adembenemend. In 1964 waren er per 1.000 inwoners 8 huwelijken en per 1.000 huwelijken 2 echtscheidingen, in 2021 is dat vrijwel omgekeerd! In 1964 waren er ruim viermaal zoveel 0- tot 20-jarigen als 65+’ers, terwijl deze aantallen in 2022 dicht bij elkaar liggen.

Ook de versnippering in de Tweede Kamer stemt tot nadenken: van zeven politieke partijen in 1946, via tien in 1964 naar twintig in 2022. En nóg harder gaat de ontwikkeling van het aantal gemeenten: 978 in 1964, 344 in 2022. Nogmaals, het zijn harde feiten, de interpretatie of dat een vloek of een zegen is, komt pas later. Hoewel ik voorzichtig geneigd ben te denken dat het in beide gevallen toch eerder een vloek is.

Maar cijfers vertellen helaas soms niet het hele verhaal

Dat interpretatieprobleem speelt ook bij de mega-toename van het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs: van ruim 50.000 in 1964 naar bijna 350.000 in 2022. ‘Meer bollebozen’ zetten de samenstellers boven deze grafiek, maar misschien had er met evenveel recht ook kunnen staan ‘Meer buitenlandse studenten’ of ‘Lagere studie-eisen’.

Ook de twee andere hete onderwerpen zijn deels te vatten in grafieken. Zo is het aantal boerenbedrijven afgenomen van 270.000 in 1964 naar 50.000 in 2021, maar de oppervlakte landbouwareaal in hectares is nauwelijks afgenomen, waarbij aangetekend dat we er inmiddels wel het landbouwareaal van Flevoland bij hebben gekregen (of eigenlijk geschapen). De landbouw is dus veel grootschaliger, extensiever  geworden. Over de vraag in hoeverre dat gunstig of ongunstig is voor het klimaat lopen de meningen uiteen. Bij de toename van het aantal personenauto’s van 1 miljoen naar bijna 10 miljoen is dat geen vraag meer.

En dan de bevolking en haar problemen, onze grootste uitdaging. Zo is het aantal huizen van 1964 tot 2021 toegenomen van ruwweg 2 miljoen naar 8 miljoen – dat is een verviervoudiging, terwijl iedereen klaagt over de ‘woningnood’. Een klein stukje verklaring zit in de huizenprijs, die in dezelfde periode na inflatiecorrectie verdrievoudigde. Maar belangrijker voor een verklaring is de afname van het aantal personen per huishouden. Maar dat ontleen ik niet aan deze grafieken.

Ook over de ontwikkeling van de bevolkingsomvang staan geen gegevens in deze selectie. Maar aan andere bronnen ontleen ik dat deze van 9,2 miljoen inwoners in 1945 – toen de geboortegolf nog moest komen – via 12,1 miljoen in 1964 naar 17,7 miljoen in 2022 is gegaan.

Nog veel blijft onduidelijk in de cijfers

Het landoppervlak is dankzij de inpoldering inmiddels toegenomen van 31.500 naar 33.900 vierkante kilometer. Onze bevolking is sinds 1964 met bijna de helft (46 procent) toegenomen. In de landen die het meest met Nederland vergelijkbaar zijn, buurlanden België en Duitsland, bedroeg deze toename respectievelijk  25 procent en 11 procent. Intussen daalde het aantal kinderen per vrouw van 1964 tot 2020 van ruim 3 naar 1,5. Het reproductiegetal van 2 werd ergens tussen het 1.000ste en 2.000ste nummer van EW bereikt, dus tussen 1964 en 1984.

Daar lijkt een heel grote ongerijmdheid te zitten, die door deze grafieken niet wordt ontsluierd. Een wetenschapper zegt in zo’n geval: ‘Daar is méér onderzoek voor nodig.’ CPB, CBS, PBL, WRR en hoe al die onderzoeksbureaus en instellingen ook mogen heten: aan het werk!