De voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken (2001-2005), diplomaat en generaal Colin Powell is vandaag, maandag 18 oktober, op 84-jarige leeftijd overleden. Volgens zijn familie overleed hij aan de gevolgen van het coronavirus, waartegen hij wel volledig was gevaccineerd. Hij was de eerste zwarte minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten. Lees hieronder de terugblik op Powells politieke loopbaan, die Rik Kuethe in 2017 schreef.
Zowel voor aanvang van de Eerste Golfoorlog (1991), toen hij chef-staf was, als voorafgaande aan de Tweede Golfoorlog (2003), toen hij de functie van minister van Buitenlandse Zaken bekleedde, bleef viersterrengeneraal Colin Powell huiverig voor het inzetten van de Amerikaanse strijdmacht. Als het toch niet anders kon, dan met grote overmacht en met een onwrikbare wil om te winnen. Dat hadden zijn ervaringen in Vietnam, waar hij tweemaal diende, hem wel geleerd. Deze behoedzame houding bracht Madeleine Albright, toen zij minister van Buitenlandse Zaken was, eens tot de verzuchting: ‘Colin, wat hebben wij eigenlijk aan die prachtige oorlogsmachine van jou als wij er toch nooit aan mogen komen?’
Lees ook over Powells voorgangster Madeleine Albright (1997-2001) en opvolgster Condoleezza Rice (2005-2009)
Na president Barack Obama en naast dominee Martin Luther King kan Colin Powell worden bestempeld als de belangrijkste zwarte op het toneel van de contemporaine Amerikaanse geschiedenis. In zijn memoires beschrijft Powell hoezeer de blanke politici met wie hij veel te maken had, zoals de ministers van Defensie Caspar Weinberger en Frank Carlucci, allerminst subtiel waren over het feit dat hij zwart is. ‘En dan ben ik nog niet eens al te zwart,’ aldus Powell. Zo zei Weinberger hem dikwijls: ‘Luister eens Colin, ik zie jou helemaal niet als een zwarte.’ En hoe vaak kreeg hij niet het ‘compliment’ dat hij de beste zwarte officier was die zijn gesprekspartners ooit waren tegengekomen. Omgekeerd beschouwde aanvankelijk een aantal belangrijke zwarten Powell als een Oom Tom, een Bounty – zwart van buiten, blank van binnen – omdat hij helemaal was ingepalmd door het blanke establishment. Jesse Jackson, door Powell verdrongen van zijn plaats als ’s lands ‘topzwarte’, wees erop dat blanken wel heel makkelijk een aflaat voor hun racisme konden krijgen door Powell zo op te hemelen. Rancuneus is deze ‘zwarte generaal Eisenhower’ nooit geweest – vitriool gleed meestal van hem af als water van de vleugels van een eend.
Matige leerling met Bronze Star-medaille
Anders dan de meeste zwarte Amerikanen draagt de familie Powell niet de stigmata van de slavernij. Powells ouders kwamen in de jaren twintig vanuit Jamaica naar New York, op zoek naar werk. Daar werd op 5 april 1937 een zoon geboren, die zij Colin noemden. Al spoedig ging het ze, allebei werkzaam in de textielsector, vrij goed en verhuisde de familie naar de South Bronx. Zij woonden op Kelly Street, in wat toen nog een vrijwel geheel Joodse buurt was. Powells oudere zuster Marilyn zou vijftig jaar later tegen het weekblad US News & World Report zeggen: ‘Elke keer dat er een verhaal over onze familie verschijnt, worden wij armer gemaakt.’
In werkelijkheid leden de Powells geen honger. Om zijn zakgeld aan te vullen, repareerde Colin kinderwagens en wiegen. Eenmaal volwassen was zijn hobby het weer startklaar maken van oude Volvos. Op de middelbare school en het City College of New York was Powell een matige leerling. Uiteindelijk kreeg hij interesse in het leger en meldde zich aan bij een elite-eenheid, de Pershing Rifles, van het Reserve Officers Training Corps (ROTC). Intussen moest hij college blijven volgen, iets wat hem moeilijk afging. In de zomer oefende de ROTC vaak in het Zuiden van de Verenigde Staten. Daar kwam Powell voor het eerst in aanraking met rassendiscriminatie. Toen bleek dat hij geen Afrikaanse student was maar een zwarte Amerikaan, werd hem bij een vestiging van McDonalds gevraagd om zijn hamburger af te halen aan de achterkant van het gebouw. Voor West Point, de eliteschool voor de landmacht, kwam Powell vanwege zijn schamele schoolprestaties niet in aanmerking.
In 1962 trouwde Powell met Alma Vivian Johnson. Het was liefde op het eerste gezicht geweest. Zij kwam uit Birmingham, een stad in Alabama, gelegen aan de frontlijn van de strijd om gelijkberechtiging van blank en zwart. Van zijn plan om een militaire loopbaan te kiezen, was ze echter weinig gecharmeerd. Dat Powell nooit de strijd om het Witte Huis aanging, heeft hij vaak toegeschreven aan haar afwijzende houding. Ook in 1962 behoorde Powell tot de eerste zestienhonderd Amerikaanse militairen die door president John F. Kennedy naar Vietnam werden gezonden. Daar stapte hij op een boobytrap en keerde gewond terug naar huis. Een tweede uitzending in Vietnam liet niet lang op zich wachten. Hij behoorde er tot het commando van de 23ste Infanteriedivisie. Het redden van manschappen uit een brandende helikopter leverde hem een Bronze Star-medaille op. Powell is kalm en zakelijk, kan zijn ego goed de baas en neemt zelden mensen tegen zich in.
Held van de Golfoorlog
Een reeks bureaufuncties in Washington afgewisseld met commando’s ten velde volgde. In 1987 werd hij onder president Ronald Reagan de eerste zwarte die het tot adviseur van de president voor de nationale veiligheid bracht, de hoogste ambtelijke post binnen het Witte Huis. Twee jaar later benoemde president George H.W. Bush de generaal die inmiddels vier sterren had tot chef-staf van de vier krijgsmachtsonderdelen. Nadat de Iraakse president Saddam Hussein in augustus 1990 Kuweit onder de voet had gelopen, was Powell verantwoordelijk voor het in stelling brengen van het Amerikaanse militaire antwoord. Twee maanden later stonden er al 210.000 soldaten en mariniers in de woestijn van Saudi-Arabië.
De Amerikaanse aanwezigheid in de Golf bleef een delicate aangelegenheid. Zowel de internationale coalitie tegen Irak als de steun voor de bevrijding van Irak in het Amerikaanse Congres begon kloven te vertonen. In vele Amerikaanse steden werden vredesdemonstraties gehouden, het lange pas op de plaats maken tastte het moreel van de troepen aan.
Het aantal militairen was meer dan verdubbeld toen president Bush begin 1991 het bevel gaf tot herovering van Kuweit. Dat gebeurde binnen enkele dagen. De vraag die historici tot in lengte van dagen zal bezighouden, is of de Amerikanen toen hadden moeten doorstoten naar Bagdad om definitief af te rekenen met Saddam Hussein. Bush besloot dat niet te doen. In juni van dat jaar was Powell de grote ster tijdens een Ticker Tape-parade in New York. Powell had zelf zijn twijfels gehad over de Golfoorlog, zoals hij tegenover de befaamde journalist Bob Woodward had opgebiecht. Maar nu was hij van Alaska tot Florida een held.
Geen president, wel minister
In 1993 verliet Powell met veel fanfare de actieve dienst. Onmiddellijk daarna richtte hij America’s Promise op, een organisatie die zich het lot aantrekt van kinderen in ghetto’s. Lezingen, publicaties en commissariaten maakten hem binnen korte tijd miljonair.
Twee jaar later verscheen Powells autobiografie My American Journey. Daarin onthulde hij dat president Bill Clinton hem een jaar eerder had gevraagd om minister van Buitenlandse Zaken te worden. Powell – die zijn partijvoorkeur, zo hij die had, altijd voor zich had gehouden – bedankte voor de eer. Hij zou nog een kans krijgen. In Republikeinse kringen werd gehoopt dat Powell zich voor die partij kandidaat zou stellen voor het presidentschap. Een held als kandidaat doet het bijna altijd goed. Bovendien zou in dat geval een deel van het zwarte electoraat, dat massaal Democratisch stemde, kunnen worden overgehaald dit keer de voorkeur te geven aan de Republikeinse kandidaat. Maar Powell roerde zich niet, zei dat hij geen passie voelde voor het politieke ambt en luisterde naar zijn vrouw, die bevreesd was voor een aanslag.
Na de omstreden verkiezingsoverwinning van George W. Bush in 2001 bleek Powell wel bereid om het ambt van minister van Buitenlandse Zaken over te nemen van Madeleine Albright. In de beginperiode van zijn ministerschap veranderde het beleid nauwelijks. Niettemin bekoelden de betrekkingen met Rusland. Zozeer zelfs dat de Verenigde Staten het ABM-verdrag (anti-raketafweer) eenzijdig opzegden.
Vizier op Irak
Na de catastrofe van 11 september 2001 slonk Powells invloed op het buitenlandse beleid. Hardliners zoals vicepresident Dick Cheney en minister van Defensie Donald Rumsfeld namen het heft in handen. Zij wilden korte metten maken met het bewind van Saddam Hussein. Powell waarschuwde dat dit de internationale antiterreurcoalitie zou splijten en bepleitte daarom dat Washington zich enkel op Al-Qa’ida zou richten. Hij adviseerde president Bush om Veiligheidsraadresolutie 1284 aan te passen. Die resolutie vermeldde een deadline voor het toelaten van wapeninspecteurs van de Verenigde Naties tot Irak, waarna dat land gewapende actie tegemoet kon zien. Die inspecteurs zouden moeten vaststellen of Saddam Hussein nog altijd over massavernietigingswapens beschikte.
Op 5 februari 2003 hield Powell in de Veiligheidsraad een met lichtbeelden verlucht betoog waarin hij probeerde aan te tonen dat Irak door het niet toelaten van de inspecteurs zodanig in gebreke was gebleven dat militaire actie thans geboden en gewettigd was. De Nederlandse inlichtingendiensten hadden geen eigen inlichtingenbronnen in Irak, waardoor zij volledig afhankelijk waren van door Britten en Amerikanen aangedragen bronnen. De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst achtte de foto’s die Powell toonde overtuigend genoeg om Nederlandse diplomatieke steun in de Irak-oorlog te leveren. Later bleek de door Powell getoonde informatie gebrekkig. In elk geval kregen de Verenigde Staten niet voldoende steun voor een nieuwe machtigingsresolutie. Naast Frankrijk keerde, voor het eerst in de moderne tijd, onder meer ook Duitsland zich daartegen.
Amerika stond er in feite alleen voor en begon in maart 2003 aan de Tweede Golfoorlog met de beschieting van Saddams paleizen. Landen als het Verenigd Koninkrijk en Polen leverden troepen. De Nederlandse positie was ongemeen halfslachtig: wel politieke, maar geen militaire steun. Op de dag dat de inval begon, hield de Amerikaanse bevelhebber Tommy Franks een persconferentie. Tot verbijstering van Den Haag stond de Nederlandse verbindingsofficier Jan Blom op het podium voor enkele landkaarten. Hij werd door Franks opgevoerd als levend bewijs van de Nederlandse steun aan de oorlog. Het was meer dan de door premier Jan Peter Balkenende (CDA) aan Washington toegezegde diplomatieke steun.
Kritiek op Powell, maar zeer geliefd
Tijdens de oorlog werd Powell van twee kanten bestookt. De zanger Harry Belafonte, sterk gekant tegen de militaire actie, noemde Powell een huisslaaf van de regering-Bush. De conservatief Newt Gingrich hekelde het feit dat Powell Turkije niet had kunnen bewegen bijstand te verlenen. Het was, volgens deze invloedrijke Republikein, tijd voor een gewaagde wisseling van de wacht op het State Department. President Bush bleef hem echter steunen en prijzen.
Op een ander front, dat van het Israëlisch-Palestijnse conflict, slaagde Powell er niet in de ‘Routekaart op weg naar Vrede’ waarvan president Bush zoveel verwachtte, tot een richtingaanwijzer in het Midden-Oosten te maken.
Toen hij in 2004 plaatsmaakte voor Condoleezza Rice, was Powell nog altijd een van de populairste politici ooit. De route naar het Witte Huis lag open, maar die is hij nooit ingeslagen. Hoewel hij na zijn ministerschap Republikein bleef, steunde Powell in 2008 de gooi die Democraat Barack Obama naar het presidentschap deed. Dat diens uitdager John McCain Republikein en ook nog eens net als Powell een oud-beroepsmilitair was, maakte kennelijk niets uit.