Nederlandse taal en cultuur hadden lang een opmerkelijk sterke positie in de staten New York en New Jersey. Dat is nog steeds terug te zien.
Ruim driehonderd jaar na de komst van de eerste Nederlanders aan de Amerikaanse oostkust waren er nog altijd inwoners van de staten New York en New Jersey die Nederlands spraken. Bekend is de anekdote van J. van Hinte, de auteur van het omvangrijke boek Nederlanders in Amerika, die in 1921 tijdens een rondreis door de Verenigde Staten in Midland Park, New Jersey, een oude boer tegenkwam die nog altijd Nederlands sprak. Dat dit Nederlands voor Van Hinte ternauwernood was te verstaan, is een tweede. Het was Nederlands.
Eerbiedwaardige taal
Hoeveel waarde er in sommige kringen aan ‘de toal’ werd gehecht, blijkt ook uit de menukaart van ‘Het Tiende Jaarlijksche Gastmaal van Het Bergen County Geschiedenisgezelschap’, gedateerd februari 1912. Die menukaart – aangeduid als ‘keukenceêl’ – is namelijk in het Nederlands. Dat ook voor de leden van dit geleerde gezelschap het Nederlands (en de spelling ervan) bepaald niet makkelijk was, blijkt overduidelijk. Toch leefden de leden ongetwijfeld in de veronderstelling dat gebruik van het Nederlands de eerbiedwaardigheid van dit genootschap onderstreepte.
Veelbetekenend voor de veronachtzaamde positie van het Nederlands aan de Amerikaanse oostkust is dat er zelfs geen algemeen gebruikelijke naam voor deze vorm van het Nederlands bestaat. Het schijnt dat de sprekers zelf vaak de naam Laagduits gebruikten, of eenvoudigweg hun taal aanduidden als ‘de toal’. (In de Engelse literatuur duikt soms de notie ‘Jersey Dutch’ op, vooral met betrekking tot de variëteit gesproken in New Jersey.)
Oorspronkelijk was het Nederlands natuurlijk de taal van de gehele Nederlandse kolonie aan de Amerikaanse oostkust, maar na de verovering van dit gebied door de Engelsen in 1664 kwam hier verandering in. Het Nederlands kwam in een concurrentiepositie met het Engels te staan. In de stad Nieuw-Amsterdam/New York verloor het Nederlands al vrij snel terrein, maar in de meer landelijke gebieden bleef het Nederlands nog lang in gebruik.
Nederlands bleef lang aanwezig
In de eerste decennia van de twintigste eeuw waren er in het grensgebied van New Jersey en New York (vooral Bergen County, Passaic County, en Rockland County), in Ulster County en in de omgeving van Albany nog altijd mensen die Nederlands spraken.
Een cultureel interessant gegeven is trouwens dat een substantieel deel van de bewoners van genoemde staten die in de eerste decennia van de twintigste eeuw nog Nederlands spraken, helemaal geen afstammelingen waren van de Nederlandse kolonisten. Verschillende etnische groepen, vaak met een meer of minder gemengd karakter, spraken namelijk ook Nederlands. Deze groepen bestonden uit mensen met een gemengde Afro-American, indiaanse en blanke achtergrond. Er zijn zelfs aanwijzingen dat de allerlaatste sprekers van het Nederlands aan de Amerikaanse oostkust precies tot deze groepen behoorden.
De hoogtijdagen van het Nederlands in de staten New York en New Jersey waren in het midden van de negentiende eeuw echter definitief voorbij. Vrijwel overal waren de Nederlandstalige kerkdiensten door Engelse vervangen en het aantal etnische Nederlanders dat nog Nederlands sprak, nam in de loop van de negentiende eeuw drastisch af. Zo is er de anekdote uit 1913 over een spreker in Bergen County, NJ (leeftijd 77), die nog maar één andere spreker kent die het Laagduits werkelijk beheerst en met wie hij dus in die taal een gesprek kan voeren. Deze woont echter in een andere plaats, met als gevolg dat beide bejaarde sprekers elkaar nog maar zelden treffen. Veelbetekenend in dit verband is natuurlijk, dat nog maar vijftig jaar daarvóór het Laagduits in het gebied in kwestie verreweg de meest gebruikte taal was. Wat deze anekdote vooral ook duidelijk maakt, is dat er na het midden van de negentiende eeuw nog maar weinig kinderen waren die Nederlands leerden.
Nederlanders moeilijk volk
In de periode vóór 1850 had het Nederlands, vooral in een aantal landelijke gebieden van genoemde staten, een opmerkelijk sterke positie. Zo staat vast dat emigranten uit andere delen van Europa (bijvoorbeeld Fransen, Schotten en Duitsers) in de desbetreffende gebieden Nederlands leerden. Ook onder de (vroegere) slaven en onder de aldaar woonachtige indianen was het Nederlands wijdverbreid.
Rijmpje
Tot ver in de twintigste eeuw zijn Amerikaanse kinderen nog met het volgende kinderrijmpje opgevoed:
Trip, a trop, a tronnes
(‘Trippe, trappe, troontjes’)
De varkens en de bonnes
(‘De varkens in de boontjes’)
De cooies en de claver
(‘De koetjes in de klaver’)
De parden en de haver
(‘De paarden in de haver’)
De innees en de wasser playse
(‘De eendjes in de waterplas’)
De calf es en de lang grasse
(‘Het kalf is in het lange gras’)
So groot mine kinde Junior wasse
(‘Zo groot mijn kindje Junior was’)
Dat het Nederlands lange tijd zo’n sterke positie had, lag zeker ook aan de Engelse bestuurders. Weliswaar moesten de Nederlanders zich duidelijk schikken naar het Britse systeem, maar vaststaat ook dat de Nederlanders naar verhouding veel ruimte werd gelaten bij de precieze invulling daarvan. Ook hadden de Nederlanders lange tijd nog allerlei speciale rechten, zoals – tot ver in de achttiende eeuw – het recht om tijdens rechtszittingen de eigen taal te gebruiken. Dit laatste was zelfs het geval in de stad New York, waar al in de tweede helft van de achttiende eeuw het Nederlands duidelijk op z’n retour was. Daarnaast hadden de Nederlanders in verhouding veel vrijheden – vooral ook op het terrein van religie en taal – en lieten de Engelsen de Nederlanders vooral ook met rust.
Dat de Engelsen de Nederlanders overigens als een groep ervoeren waarop zij maar weinig vat kregen, blijkt ook uit de volgende uitspraak van een Brits officier, daterend uit de tweede helft van de achttiende eeuw: ‘I can do nothing with this Dutch population. I can neither buy them with money nor subdue them with force.’ – ‘Ik kan niets beginnen met deze Nederlandse bevolking. Ik kan ze noch met geld kopen noch met geweld onderwerpen.’
Invloed van het calvinisme
De sterke Nederlandse identiteit werd zeker ook medebepaald door de godsdienst. Voor de Nederlanders aan de Amerikaanse oostkust gold dat zij, net zoals veel van hun landgenoten, van mening waren dat het ware calvinisme het beste (en volgens sommigen zelfs ‘uitsluitend’) in het Nederlands kon worden verwoord en beleden. Voor hen was het Nederlands dus niet zo maar een taal, maar een taal die direct en diep was verankerd in hun geloof. Dit zien we veel vaker bij Nederlanders van calvinistische huize en het is zonder enige twijfel een belangrijke verklaring voor het feit dat hun taal zo belangrijk voor hen was en dat zij er zo lang aan vasthielden. De geleidelijke overgang naar het Engels als kerktaal – tot in de negentiende eeuw werden er Nederlandstalige diensten gehouden! – werd door velen als zeer pijnlijk ervaren, zo pijnlijk zelfs dat zij de Nederlandse kerk verlieten en toetraden tot een kerk met een niet-Nederlandse achtergrond.
Deze eens zo prominente positie van het Nederlands wordt nog altijd weerspiegeld door plaatsnamen. Wie een blik werpt op de kaart van de staat New York komt (in de omgeving van Albany) niet alleen een Rotterdam en een Amsterdam tegen, ook plaatsen als Watervliet en Rensselaer getuigen duidelijke van de Nederlandse aanwezigheid in dit gebied. Soms is de spelling wat verengelst, maar in een plaatsnaam als Kinderhook is de Nederlandse oorsprong nog duidelijk herkenbaar. De Nederlandse oorsprong van Yonkers (ten noorden van de stad New York) is al weer wat minder helder. De verbastering van oorspronkelijk Nederlandse namen kan echter veel verder gaan, zo ver zelfs dat de oorspronkelijke Nederlandse naam niet of nauwelijks meer te herkennen is. Bij Brooklyn denkt al niemand meer aan Breukelen, maar wat te denken van Stone Arabia, een plaatsnaam die terug zou gaan op Stenen Rapen (vergelijk het element ‘raap’ in bijvoorbeeld raapakker en raapland). En ook in de plaatsnaam Saugherties, dat een verbastering zou zijn van ‘Zagertjes’ (het zou hier om een plaats gaan waar oorspronkelijk houtzagerijen stonden), is de Nederlandse oorsprong onherkenbaar geworden.
Vervalsingen
Omdat er zo weinig bekend is over de wegkwijnende Nederlandse taal en cultuur aan de Amerikaanse oostkust, kon er ook gemakkelijk van alles over worden verzonnen. Soms nam dit verzinnen zelfs de vorm aan van regelrecht vervalsen. De Amerikaanse taalkundige en historicus Charles Gehring heeft als eerste een aantal van deze vervalsingen ontmaskerd (lees ook over Gehring en zijn werk: Hoe Amerika zijn Nederlands verleden herontdekt). Zo heeft hij aangetoond dat de zogenoemde Tawagonshi Treaty – een naar verluidt op hertenhuid met de indianen opgesteld verdrag uit 1613 – een vervalsing is. Een andere door Gehring ontmaskerde vervalsing betreft de zogeheten Dela Croix Letter (met bijbehorende kaart). Deze betreft een in de winter van 1634-1635 gemaakte expeditie naar de vallei van de Mohawk-rivier. Intrigerend is dat bij alle vervalsingen die Gehring aan het licht heeft gebracht steeds de naam van een en dezelfde persoon opduikt, namelijk J.L. van Loon (1903-1985). Later onderzoek heeft opgeleverd dat er nog veel meer onbetrouwbare bronnen en vervalsingen in omloop zijn. Niemand was natuurlijk bedacht op het bestaan van dergelijke vervalsingen, met als gevolg dat allerlei onderzoekers van naam het slachtoffer van deze praktijken zijn geworden. Zo is zowel de Tawagonshi Treaty als de Dela Croix Letter gepubliceerd in een gerenommeerd wetenschappelijk tijdschrift.
Een Nederlands slachtoffer van Van Loon is het prestigieuze uitgevershuis Martinus Nijhoff. Het publiceerde in 1939 Crumbs from an old Dutch closet – uiteraard van de hand van J.L. van Loon – dat zonder enige twijfel onbetrouwbaar is en ten minste voor een deel volledig verzonnen.
Dat zelfs experts slechts zelden doorzagen dat zij met vervalsingen van doen hadden, kwam ook doordat Van Loon zich bekwaam bediende van de aloude ‘vervalserstruc’: je biedt precies datgene aan wat de mensen graag zouden willen horen of zien.
Van Santa Claus tot ‘mollykite’
Tot op de dag van vandaag komen in het Engels van deze gebieden uit vele tientallen uit het Nederlands afkomstige woorden voor. Sommige van deze woorden zijn zelfs ‘algemeen Amerikaans’ geworden, zoals boss ‘baas’, cole-slaw ‘koolsla’, cooky ‘koekje’, Santa Claus ‘Sinterklaas’ en waffle ‘wafel’, terwijl andere een veel beperkter en lokaler gebruik kennen. Enkele voorbeelden van woorden met een veel beperktere verspreiding zijn bedrooft ‘bedroefd’, coss ‘kast’, herkies ‘hurken’, mollykite ‘malligheid’, niskeery ‘nieuwsgierig’, offdoch ‘afdak’, pratchie ‘praatje’, spree ‘sprei’ (spellingen variëren).
Qua betekenis kunnen deze woorden trouwens allerlei veranderingen hebben ondergaan. Het wijdverbreide stoop ‘stoep’ is daar een treffend voorbeeld van. Bij Amerikanen met een niet-Nederlandse achtergrond lijkt de typisch Nederlandse ‘stoep’ niet altijd populair te zijn geweest, getuige de opmerking daterend uit 1828 dat ‘the New Yorkers cherish the clumsy inconvenient entrances, I believe, as heirlooms of their Dutch progenitors’. Het woord stoop is in elk geval in het Amerikaanse Engels bewaard gebleven, maar afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kan het slaan op zowel entrance, porch, piazza als gallery. In al deze gevallen gaat het om van origine Nederlandse woord ‘stoep’. Sommige van de oorspronkelijk Nederlandse woorden zijn trouwens zo algemeen geworden dat zij zelfs in het Britse Engels zijn doorgedrongen. Voorbeelden hiervan zouden snoop ‘snoep’ en spook ‘spook’ zijn.
Veelbetekenend is ook dat er tot in de jaren zestig en zeventig van de afgelopen eeuw nog heel wat Amerikanen met een Nederlandse achtergrond waren die woorden, uitdrukkingen, enkele zinnen, en ook rijmpjes in het Nederlands kenden. Zelf spraken zij geen Nederlands meer, maar zij hadden wel herinneringen aan deze taal zoals hun ouders (en vooral ook hun grootouders) die nog spraken. Wat ook uit de beschikbare gegevens blijkt, is dat deze woorden en uitdrukkingen vaak als familiewoorden en familie-uitdrukkingen in gebruik zijn gebleven.
Wat eten we?
De taal speelde een rol bij de vormgeving van de eigen identiteit van de Amerikanen van Nederlandse herkomst. Vandaar dat Nederlandse woorden veelvuldig in familieverband in gebruik bleven, ook toen het Nederlands als omgangstaal allang was verdwenen. Vaak zijn deze woorden nauwelijks als Nederlands herkenbaar, zoals ‘uppeestah’ of ‘uppystä’ als antwoord op de vraag ‘wat eten we?’. De variant ‘awpee stahrte’ geeft iets meer van het verleden prijs: het betreft hier namelijk een verbastering van Nederlands ‘apestaarten’.
Dialecten
Niet alleen in het Engels komen aan het Nederlands ontleende woorden voor, ook in de talen van de in die streken woonachtige indianen treffen we woorden van Nederlandse origine aan. In het Deleware bijvoorbeeld komen zo’n veertig aan het Nederlands ontleende woorden voor. Soms zijn deze nog vrij gemakkelijk herkenbaar (kenoop ‘knoop’, pankook ‘pannekoek’), maar in andere gevallen hebben de van origine Nederlandse woorden meer veranderingen ondergaan en zijn ze een stuk moeilijker te herkennen. Bijvoorbeeld: pelánsemaan ‘Fransman’, pelook ‘broek’ of potel ‘boter’.
Over ‘de toal’ als zodanig is intussen zeer weinig bekend. Betrouwbare bronnen zijn er nauwelijks, vooral met betrekking tot de negentiende en twintigste eeuw. Hoe dit latere Laagduits daadwerkelijk klonk en welke eigenschappen het precies had, is bijgevolg nagenoeg onbekend. Dat het vaak zeer sterk moet hebben afgeweken van het in Nederland gesproken Nederlands, is wel duidelijk. Klachten over de onderlinge onverstaanbaarheid van beide talen zijn er legio. Vaststaat ook dat het Nederlands aan de Amerikaanse oostkust zeer sterk was beïnvloed door het Engels. Niet alleen de woordenschat, maar ook de grammatica van dit Nederlands was sterk verengelst. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit de woordvolgorde. Wanneer in het Nederlands een zin met ‘toen’ begint, komt het onderwerp na de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: ‘toen zei de vader’ en niet ‘toen de vader zei’. In het Engels is dat niet zo, getuige: then the father said (en niet then said the father). In het Laagduits zien we het Engelse patroon en niet het Nederlandse. Met andere woorden: in die taal zegt men wél ‘toen de vader zei’.
Yankee go home!
Het vaak onvriendelijk gebruikte ‘Yankee’ en ‘Yankees’ voor Amerikaan of Amerikanen is mogelijk afkomstig uit het Nederlands. De Engelsen zouden Nederlanders zo hebben genoemd omdat de helft van hen Jan of Kees heette. Een andere mogelijkheid is dat Yankees een verbastering is van de bijnaam Jan Kaas of John Cheese die voor Nederlanders werd gebruikt.
Intrigerend is ook de vraag waarom er zo weinig aandacht bestond voor de resten van de Nederlandse taal en cultuur aan de Amerikaanse oostkust. Toen de Schot Dyneley Prince in 1911 een artikel publiceerde over het Jersey Dutch in het grensgebied van New York en New Jersey, had dit niet tot gevolg dat Nederlandse taalkundigen of dialectologen naar de Amerikaanse oostkust afreisden voor nader onderzoek. Die trokken in die tijd overal naartoe, maar níet naar de Verenigde Staten. Vrijwel niemand leek voor deze variëteit van het Nederlands enige belangstelling te hebben. Alleen al deze grootschalige veronachtzaming van het Nederlands (maar ook van de andere resten van Nederlandse cultuur) aan de Amerikaanse oostkust is een onderzoek waard. Toen het Nederlandse bezit in Noord-Amerika eenmaal met Engeland voor Suriname was geruild (1667), leek het definitief uit ons nationale geheugen te zijn weggevaagd.