Madeleine Albright, die tussen 1997 en 2001 de eerste vrouwelijke minister van Buitenlandse Zaken van de VS was, is woensdag 23 maart op 84-jarige leeftijd overleden. Ze had kanker, heeft haar familie in een verklaring bekendgemaakt. Rik Kuethe schreef in 2017 onderstaande terugblik op haar leven en ministerschap.
Het zal je maar gebeuren. Als kersverse minister van Buitenlandse Zaken leest Madeleine Albright begin 1997 in The Washington Post dat zij van joodse ouders stamt en niet van katholieke, zoals zij tot dan toe op hun gezag van kindsbeen af heeft aangenomen. Deze nasporingen brengen aan het licht dat drie van haar grootouders in de nazi-kampen Auschwitz en Theresienstadt zijn omgebracht.
Lees ook over Albrights voorganger Warren Christopher (1993-1997) en opvolger Colin Powell (2001-2005)
De meeste Amerikaanse media, die deze zaak vol behoedzaamheid benaderden, bejubelden het feit dat in Amerika – anders dan in menig ander land – een dergelijke ontdekking er niet toe doet. Het maakte Albright niet meer of minder geschikt voor haar baan. Enkele maanden eerder had de in Londen verschijnende Arabische krant Al-Hayat al gesuggereerd dat Albright Joods was, en dat ze de keuze was van de Joodse lobby.
De Israëliërs van hun kant kenden de feiten al geruime tijd. Maar premier Yitzhak Rabin en diens opvolger Shimon Peres besloten om de informatie als staatsgeheim te bewaren. Israël wenste een belangrijke vriendin in de eerste regering van Bill Clinton, waarin Albright ambassadeur bij de Verenigde Naties was, niet te belasten met materiaal waarvan zij het bestaan wellicht niet wilde weten. Albright is geboren in 1937 in Praag, en het belangrijkste thema dat uit de eerste elf levensjaren van Albright naar voren komt, is dat van de identiteit. Een vrouw die al een aardig eind op streek is in haar leven, blijkt opeens niet degene voor wie zij zich houdt. Haar curriculum vitae moet dan met terugwerkende kracht worden aangepast.
Huwelijk met telg uit steenrijke familie
Dat Albrights vader, de belangrijke en fel anticommunistische diplomaat Josef Korbel, in 1939 na de Duitse inval in Praag het camouflagescherm van het katholieke geloof rond zijn jonge Joodse gezin plaatste, heeft waarschijnlijk haar leven gered. De oorlogsjaren bracht het gezin Korbel in Londen door. Vrij snel na terugkeer werd Josef Korbel ambassadeur in Belgrado, de hoofdstad van Joegoslavië, het land dat veertig jaar later in duigen viel – toen Albright minister van Buitenlandse Zaken was. Dochter Madeleine kreeg een gouvernante omdat haar vader haar niet aan het communistische schoolsysteem in Belgrado wilde blootstellen. Na de communistische machtsovername in Praag in 1948 moest ambassadeur Korbel zijn post in Belgrado eraan geven. Met zijn gezin emigreerde hij naar de Verenigde Staten waar hij een betrekking als hoogleraar in de internationale betrekkingen aan de universiteit van Denver aanvaardde.
Madeleine kreeg een beurs voor de deftige Kent School en daarna een voor het befaamde meisjescollege Wellesley in New England. Ze aarzelde of ze de politiek zou ingaan of dat ze haar heil in de journalistiek zou zoeken. Toen ze drie dagen na haar afstuderen trouwde met Joseph Albright, een telg uit een familie van krantenmagnaten en zelf journalist, loste die kwestie zich vanzelf op. Haar man was net begonnen te werken voor de Chicago Sun-Times en zijn vrouw kreeg te horen dat ze daarom bij geen enkele andere krant in Chicago welkom was. Het huwelijk zou in 1983 eindigen. Een mokerslag op haar hart.
In 1961 verhuisden de Albrights naar Long Island bij New York. Daar schonk Madeleine in zes jaar tijd het leven aan drie dochters, onder wie een tweeling. Inschrijving aan Columbia University bracht haar een doctoraalgraad in de Russische studies. Een van haar leermeesters was Zbigniew Brzezinski, de latere veiligheidsadviseur van president Jimmy Carter. Haar promotie ging over de rol die de pers had gespeeld had bij de Praagse Lente in 1968, de mislukte poging om het communisme in haar vaderland een menselijk gezicht te geven. Albright heeft die dissertatie het moeilijkste genoemd wat ze ooit heeft moeten doen. Ze moest er elke ochtend om half vijf voor uit de veren.
Politieke opmars
Wegens een promotie van Joseph verhuisde het gezin naar de hoofdstad Washington. Op aanraden van een mede-ouder op de Beauvoir-school van haar kinderen, die het was opgevallen hoe goed Madeleine was in het inzamelen van fondsen voor die school, ging zij Senator Edmund Muskie helpen met de fondsenwerving voor zijn campagne voor het presidentschap in 1972. Het was haar eerste politieke activiteit. Hoewel die poging mislukte, bleef zij bij hem als politiek assistent.
Tien jaar later volgde haar benoeming als hoogleraar internationale betrekkingen op de School voor de Buitenlandse Dienst aan Georgetown University. Daar werd zij ook hoofd van het programma voor vrouwelijke diplomaten. In die jaren hield zij thuis een soort salon waar coryfeeën uit de Democratische Partij – onder wie Bill Clinton, toen nog gouverneur van Arkansas – tijdens het eten over buitenlandse politiek spraken. Hier werd de grondslag gelegd van het buitenlands beleid voor de tijd dat de Democraten weer aan de macht zouden komen. Dat gebeurde in 1993. Bij de presidentsverkiezingen van 1984 en 1988 was Albright adviseur van de kandidaat van haar partij. Beiden gingen roemloos ten onder. Bij zijn eerste staatsbezoek aan de Verenigde Staten vroeg Václav Havel, de juist verkozen president van Tsjechoslowakije, zijn vroegere landgenote of zij zijn gids en tolk in Amerika wilde zijn.
In hetzelfde jaar benoemde Bill Clinton de intellectueel met een hart Albright als zijn ambassadeur bij de Verenigde Naties. In Amerika is dat een positie op kabinetsniveau. Vaak reisde zij vijf keer per week op en neer van New York naar Washington. Aan de Hudson hield zij zich vooral bezig met het uitzenden van vredesmissies door de Verenigde Naties. Gewezen op de hoge kosten van zon missie, repliceerde Albright dat die een schijntje bedroegen van de kosten van een voortgezette oorlog, niet alleen in dollars maar ook in mensenlevens. ‘Buitenlands beleid is geen automotor. Het is een kunst.’ In 1994 verzekerde ze een gehoor dat geheel uit ambtenaren van Buitenlandse Zaken bestond dat ‘wij het juiste ding moeten doen, maar dat ding dan ook weer juist.’ Zij benadrukte dat de Amerikaanse militaire macht en de mogelijkheid dat die zou worden gebruikt, de belangrijkste pijler van de vrede vormden.
Finest hour in Kosovo
Het begin van haar ministerschap verliep voorspoedig. Tijdens een bezoek aan de Russische president Boris Jeltsin bereidde Albright een ontmoeting voor tussen hem en president Bill Clinton. Dat onderhoud kwam er op 21 maart 1997 en resulteerde erin dat Moskou, zij het tandenknarsend, akkoord ging met de uitbreiding van de NAVO in oostelijke richting. In Peking kapittelde Albright de leiders van China: ze vond dat zij te weinig deden om het gevaar van een Noord-Koreaanse kernmacht te bezweren.
In de Senaat kon Albright het verrassend goed vinden met de voorzitter van de Senaatscommisssie van Buitenlandse Zaken, Jesse Helms, een zuidelijke Republikeinse Senator, die ooit voorstander van de rassenscheiding was geweest. In hetzelfde jaar loodste zij samen met hem het verdrag dat het aanmaken, aankopen of gebruiken van chemische wapens in de ban deed, door de Senaat.
Nog geen jaar later raakt Albright betrokken in het conflict om Kosovo. Politietroepen van de Servische president Slobodan Miloŝević waren dat gebied binnengetrokken om het te zuiveren van zijn Albanese meerderheid. Het kwam tot een gewapend optreden van de NAVO (lees: Amerika) waarbij gebouwen in de Servische hoofdstad Belgrado werden gebombardeerd. Toen het Albright werd verweten dat ze als een havik door de volière van de internationale politiek vloog, antwoordde zij dat haar historische referentiepunt het Verdrag van München (1938) was. Zij wist wat het betekende als een klein land, overweldigd door een sterke macht, aan zijn lot wordt overgelaten. Albright noemt haar optreden in Kosovo graag haar finest hour.
Broche als handelsmerk
Hoewel ze uiterlijk inderdaad wel wat heeft van een adelaar met moederschapsverlof, wordt Albright door vriend en vijand gekenschetst als warm, onverveerd, geestig en gepassioneerd. Dat zij elke dag een broche opspeldt die haar geestesgesteldheid van het moment tot uitdrukking brengt, wordt daarbij zelden ongenoemd gelaten.
Albright verhief de broche tot non-verbaal communicatiemiddel in haar buitenlandse politiek. De Nederlandse sieraadontwerper Gijs Bakker viel de eer te beurt een broche te ontwerpen voor de Amerikaanse minister. De door Bakker ontworpen Lady Liberty – de kop van het Vrijheidsbeeld waarin twee horloges de ogen vormen – beviel Albright uitermate: ‘Het is perfect. Het ene horloge is ondersteboven geplaatst, zodat ik kan zien hoe lang mijn afspraak nog duurt. Op het andere ziet de bezoeker wanneer het tijd wordt om afscheid te nemen.’
Hoewel Madeleine Albright Nederland slechts eenmaal aandeed in haar hoedanigheid van minister van Buitenlandse Zaken, in 1997, bracht zij nadien diverse bezoeken, de meeste om haar boeken te promoten onder het Nederlandse publiek. Geheel in stijl droeg zij in Den Haag tijdens een signeersessie haar duivenbroche – een symbolische verwijzing naar de stad van de vrede. Albright is bevriend met de Nederlandse oud- minister van Buitenlandse Zaken Jozias van Aartsen (VVD). Dankzij deze vriendschap wist Van Aartsen – op dat moment burgemeester van Den Haag – in 2009 zijn voormalige ambtgenoot te verleiden om zich te verbinden aan een nieuw opleidingsinstituut in zijn stad. Albright nam zitting in de raad van toezicht van het Haagse Institute for Global Justice.
Band met Condoleezza Rice
Er bestaat een opmerkelijk verband tussen Albright en Condoleezza Rice, de tweede minister van Buitenlandse Zaken van president George W. Bush. Rice beschouwt Josef Korbel, Madeleines vader bij wie ze in Denver promoveerde, als haar intellectuele vader. ‘Je kunt dezelfde intellectuele vader hebben en er toch heel anders uitkomen,’ zei Rice, die met warmte spreekt over haar vrouwelijke voorganger.
In 2012 verraste Albright met het boek Praagse Winter, de geschiedenis van haar vaderland in de barre jaren tussen 1937 en 1948. Het in sobere stijl geschreven werk is deels biografisch. Zo beschrijft Albright met de voornaamheid van de bescheidenheid haar bezoek, als Amerikaans minister, aan het voormalige concentratiekamp Theresienstadt, waar veel van haar familieleden werden omgebracht. Een lot dat zij waarschijnlijk door toedoen van haar vader is ontlopen.