Yorick van Wageningen (54) is een van de weinige Nederlandse acteurs die succesvol zijn in de Amerikaanse filmindustrie. Wat doen de Amerikanen anders dan de Nederlanders?
Hoe was het om voor het eerst in een Amerikaanse film te spelen?
‘Dat verschilt heel veel met spelen in een Nederlandse film. Hier werken op een set dertig man, in Amerika tweehonderd. De industrie bestaat daar natuurlijk ook al honderd jaar. Het is veel georganiseerder en Amerikanen zijn veel bewuster van hoe je een film maakt.’
Verschilt de Amerikaanse filmindustrie erg van de Nederlandse?
‘Ja, behoorlijk. Het idee van een studio is dat je twee takken hebt, een creatieve en een producerende. In Amerika zijn die twee takken gescheiden. Een producent gaat zich niet met het creatieve gedeelte van het filmen bemoeien. In Nederland is alles erg verstrengeld. Het Filmfonds heeft een mening, de omroep heeft een mening, ga zo maar door. Dat is echt funest voor het maken van een goede film.
Meld je hier gratis aan voor de Amerika Update, de wekelijkse nieuwsbrief met de laatste ontwikkelingen over de Verenigde Staten. Elke vrijdag in je mailbox.
‘In Nederland hebben we ook het idiote systeem dat een acteur per dag wordt betaald. Daardoor is er minder tijd om te filmen. In Amerika krijg je gewoon voor de hele opnameduur betaald.’
Is het dus fijner om aan een Amerikaanse film te werken?
‘Nee, dat niet per se. Ik werk nu aan een Nederlandse film en dit is juist de fijnste productieperiode die ik in jaren heb gehad. Het is ook heel leuk om met z’n allen aan een film te werken. Maar in feite gaat het daar niet om. Wat uiteindelijk belangrijk is, is dat er een goede film wordt gemaakt. Of ik het leuk heb op een filmset is daarbij niet van belang. Op een Amerikaanse filmset is het veel enger. Je kent niemand, wacht in je eentje in een trailer, en dan moet je voor tweehonderd man spelen. Maar dat werkt wel.’
Regisseur Richard Linklater begon met een eigen camera en een goed idee. Kan dat ook in Nederland?
‘Nee, niet op zo’n manier. In Amerika durven ze risico te nemen, ook al mislukt het plan. Dat is ook eigenlijk het idee van de American Dream. Je gaat ervoor, grijpt een kans en probeert van niets iets te maken. Het is gek, maar dat geldt ook voor de grote miljardenstudio’s. Ook zij durven risico te nemen. Een producent vindt een creatieveling, geeft hem een zak geld, en hoopt dat er iets moois uitkomt.
‘In Nederland durft men minder risico te nemen. Ook in de filmindustrie heerst een zesjescultuur. De producenten bemoeien zich overal mee omdat ze bang zijn om te floppen. Ze gaan alleen voor veilige keuzes.
‘Het is ook een cultuurverschil. In Nederland herkent men niet zo snel de genialiteit in iets nieuws. Rembrandt was populair, maar Van Gogh kreeg nauwelijks aandacht. Dat is niet zo in Amerika. Als er ergens in Uruguay een talentvolle nieuwe cameraman rondloopt, weten de Amerikanen het.’
Zijn er dingen die de Nederlandse filmindustrie beter doet?
‘Ja hoor. Soms werkt het juist goed dat je door beperkingen tot iets wordt gedwongen. Dat kan mooie resultaten opleveren.
‘We hebben nu ook een vrij goede minister van Cultuur, Ingrid van Engelshoven, en mensen als filmregisseur Maarten Treurniet en acteur Gijs Scholten van Aschat die met haar in gesprek gaan. Ze pleiten niet per se voor meer geld, maar voor een andere manier van denken. Meer onafhankelijkheid van de fondsen bijvoorbeeld. Gelukkig heeft het Filmfonds besloten om minder films te laten maken, waardoor er meer geld per film beschikbaar is.’
Werken Amerikaanse regisseurs anders?
‘Amerikaanse regisseurs doen niet aan repeteren. Dat komt deels doordat ze meer tijd hebben en doordat ze minder een theatertraditie hebben. Maar het komt ook doordat ze weten dat repeteren niet werkt. Repetitie is de duivel.
‘Als deze conversatie zou worden gefilmd, is juist het interessante dat je kunt zien dat ik ter plekke verzin wat ik vertel. Ik ken niet al een hele tekst uit m’n hoofd die ik kan oplezen. Amerikanen snappen dat principe.
‘In Nederland oefen je heel vaak. Je hebt een scène al tien keer gespeeld voordat de camera gaat draaien. In Amerika oefent het camerapersoneel juist en staan de geluids- en de belichtingstechnici al helemaal klaar voordat de acteur verschijnt. Dat heeft niets te maken met de acteur in de watten leggen, maar omdat ze juist de eerste keer dat een acteur zijn scène speelt meteen goed op camera willen hebben. Spontaniteit kun je niet acteren.
‘Regisseur David Fincher sprak eindeloos over je personage, maar nooit over de scène. Zelfs niet de ochtend voor de opname. Dat gold ook toen we bezig waren met The Girl with the Dragon Tattoo. Van november tot maart spraken we over mijn personage, maar nooit over de scènes.’
Wat waren leuke Amerikaanse films om aan mee te werken?
‘Dat is lastig te zeggen. The Girl with the Dragon Tattoo is er zeker een. The Way uit 2010 ook. Martin Sheen speelde de hoofdrol, zijn zoon was de regisseur en zijn kleinzoon de producent. Sheen vertelde ook veel anekdotes, over Marlon Brando bijvoorbeeld.
‘We filmden chronologisch, waardoor je je personage echt goed kon opbouwen. We filmden in Spanje en vooral buiten in de natuur, dat was ook heel fijn. The Way is misschien niet de beste film waarin ik heb gespeeld, maar het was wel een heel leuke productieperiode. En het is misschien wel de invloedrijkste film waaraan ik heb meegewerkt. Mensen raakten enorm geïnspireerd door het verhaal.’
Welke Amerikaanse boek en film zou je willen aanraden?
‘Het boek Super Sad True Love Story van Gary Shteyngart, uit 2010. Een film is lastig, ik geef je er drie: American Beauty uit 1999, Days of Heaven uit 1978 en Fight Club, ook uit 1999.’
Waar in Amerika zou je nog naartoe willen?
‘Ik zou heel graag een keer naar Texas willen. Het lijkt me prachtig om daar rond te reizen in een camper, met een hond.’