Een bezoekje aan Brussel doet columnist Pieter Waterdrinker wegdromen over een eigen leven in België dat hij zo graag had gehad. De gesprekken met enkele Afrikaanse taxichauffeurs brengen hem terug naar de realiteit.
Onlangs was ik in Brussel om op radio en tv te praten over Rusland, de oorlog in Oekraïne en mijn jongste boek. Wie houdt er nou niet van België? Mijn allereerste emigratiepoging ondernam ik naar Gent. Het was de tijd van de krakersrellen. Diep ongelukkig had ik als student een jaar doorgebracht in een kelderhok aan de Stadhouderskade in Amsterdam. Ik werkte drie dagen in de week bij in de horeca.
Nu had ik het volgende uitgerekend: als ik een soortgelijk baantje vond in Gent, een stad waarop ik na mijn eerste bezoek terstond verliefd werd, zou ik met gemak mijn studie rechten – waarvoor ik het Russisch had ingeruild – daar kunnen afmaken. Rechten stelde in die tijd bijzonder weinig voor: drie keer per jaar stampte je wat boeken, syllabi en collegeverslagen in je kop, je legde tentamens af – en klaar was Kees.
Op een augustusdag nam ik de trein naar Vlaanderen, met in mijn zak genoeg geld om het de eerste maand te kunnen uithouden. In Gent raadpleegde ik een telefoonboek; ik vond een bemiddelingsbureau in kamers – ‘kotten’ genoemd. ‘Hier is de sleutel!’ zei een vrouw, als Simone Signoret in peignoir met sigaret en krulspelden achter een balie. ‘Hippolyte Metdepenningenstraat, het bruine pand, kamer 9.’
Even later stapte ik een groot huis binnen, een labyrint van kotten. Op de tweede verdieping was kamer 9. Toen ik de sleutel in het slot wilde steken, ging de deur als vanzelf open. Voor mij, op een twijfelaar, was een jongen met een trapeziumvormige rug bezig een mager meisje onder hem te beminnen. De jongen gaf geen sjoege; het meisje keek me aan met een verbaasde, tegelijkertijd vreemd wenkende blik.
In verwarring schoot ik weer naar buiten, de Gentse augustuszon in. Halleluja, eindelijk zou mijn leven beginnen! Terug bij Madame Signoret meldde ik dat ik het kot bijzonder graag wilde hebben. Het maandbedrag aan huur in Belgische francs dat ze had genoemd (omgerekend 300 gulden) leek me net te doen. Ze trok een voorbedrukt vel tevoorschijn, dat ze me vroeg te ondertekenen. Erop stond een duizelingwekkend bedrag.
Wat bleek? Ik diende een half jaar huur vooruit te betalen, dat was hier in Gent ‘voor buitenlanders’ usance. Ik probeerde het bij een ander bureau: hetzelfde. Tegen de avond nam ik diepbedroefd de trein naar Brussel. Mijn emigratiepoging was mislukt. Ik moest terug naar mijn Amsterdamse kelderhok. Uit protest nam ik een peperdure hotelkamer voor één nacht, liet het bad vollopen, voegde steeds heet water bij, dronk de hele minibar leeg.
Terug in Brussel: ‘Waarom steunen jullie toch altijd dat Amerika?’
Nu, een half mensenleven later, ben ik terug in Brussel. Het regent. De buik van de Avenue de Stalingrad is opengereten. Om tien uur ‘ s morgens stuurt de VRT een taxi naar mijn hotel. De chauffeur is een praatgrage jongeman uit Rwanda. We kletsen wat. Met opzet vermijd ik de genocide in zijn land. Dan vraagt hij waarover ik zo direct op de radio ga spreken. Ik vertel het hem. ‘Vreselijk, vreselijk, die leugens!’ Zijn Afrikaanse Frans trompettert. ‘Die oorlog is uitgelokt door de Amerikanen! Die Russen hebben gelijk. Het gaat om het grote geld, ze liegen altijd, je déteste les Américains!’
Om zeven uur ’s avonds, na een dutje en fris gedoucht, komt opnieuw een taxi naar mijn hotel, nu voor het tv-programma De Afspraak. In verhit staccato Frans is het ditmaal een knappe man uit Ghana aan het stuur die zijn woede spuit over de Amerikanen, over het Westen in het algemeen, als ik hem vertel dat ik hier ben om te spreken over de Oekraïense oorlog. ‘Ze stoken, ze hebben altijd gestookt. De Russen zijn ons vrienden. Net als China brengen ze in Afrika welvaart!’
Oekraïne wordt door een veertigtal landen in de wereld actief gesteund; dat niet alleen China (de grijnzende derde) maar ook een rits landen in Afrika en Zuid-Amerika hopen op een zege van Moskou en niet van Kiev is een feit. De impact daarvan voor nu en in de nabije toekomst valt niet te onderschatten. Maar dat is nog amper breed doorgedrongen. Economische en geopolitieke overwegingen mengen zich hier met gevoelens van wraak, opportunisme en ressentiment.
‘Al mijn vrienden denken er zo over!’ herhaalt de Ghanees. ‘Waarom steunen jullie toch altijd dat Amerika!’ Door de stijgende zeespiegel vanwege het opwarmende klimaat dreigen de atollen op de aardbol te verdwijnen. Maar er is wereldwijd ook een mentale klimaatverandering gaande, die de ‘geestelijke atol’ Europa met zijn verzamelde Europese waarden bedreigt. Maar ben ik hier niet in Brussel? In het hart van de Europese Unie, die als één van kernwaardes vrijheid van denken en vrijheid van meningsuiting heeft? Ik kom er niet uit.
‘Deventer, met al dat water, daar wil ik wonen. Brussel is gevaarlijk.’
Na de uitzending staat opnieuw een taxi voor me klaar; de chauffeur is wederom afkomstig uit Rwanda. Een beer van een vent, goedlachs. Is het mijn verwerpelijke vooringenomenheid dat ik ditmaal hoop dat de man niet begint over het onderwerp van mijn tv-optreden? Goddank laat mijn chauffeur al snel weten niet van politiek te houden; hij leeft voor drie dingen: zijn tienerzoon, zijn vrouw en de sport. ‘Ik zag uw naam, komt u soms uit Nederland? Deventer, Deventer!’ schakelt hij dan in één adem van het Frans op bijna accentloos Nederlands over. ‘Kent u Deventer? Daar wonen vrienden van mij!’
In een paar zinnen vertelt hij alsnog zijn levensverhaal. Genocide, hele familie vermoord, vlucht uit Ghana. Een paar jaar studeerde hij in Eindhoven. De liefde bracht hem naar Brussel, maar de stad is hem te chaotisch, te duur, te vol. ‘Deventer, met al dat water, daar wil ik wonen. Ik wil het ook voor mijn zoon, Brussel is gevaarlijk.’
Nu ik dit opschrijf, weer weg uit België, kan ik slechts hopen dat de man zijn Deventerse droom op een dag verwezenlijkt. Dat die niet blijft steken in het prikkeldraad van dit bestaan, zoals destijds bij mij met mijn hoop op een nieuw en ander leven in het aanminnige Gent.