Krankzinnige rijkdom en diepe somberte in Berlijn

Hoewel het voor rijken en creatievelingen nog goed toeven is in de hoofdstad, sudderen in Duitsland angst en onvrede.

Daags nadat mijn kleine Duitse lezingentournee was begonnen, las ik in de trein van Düsseldorf naar Berlijn in de Rheinische Post dat er elke week in Duitsland twee boekhandels sneuvelen. Dat zijn er ruim honderd per jaar. De grondtoon van diepe somberte was gezet, die ik in de week daarna alom in het machtige Duitsland zou aantreffen.

‘Ik heb een pensioen van 1.500 euro in de maand, en voor dit huis betaal ik 1.200 euro huur,’ vertelde Ulli, mijn Duitse vertaler op zijn met boeken volgepakte 85 vierkante meter boven een Düsseldorfse slagerij, in een bepaald niet chique buurt. ‘Mijn vriendin krijgt 800 euro, zo redden we het.’

De Teutoonse somberte had eerst nog een licht cabaretesk karakter, toen de treinconducteur vlak voor Bahnhof Wolfsburg, waar Volkswagen zijn Autostadt heeft, met ironie in zijn stem door de intercom verkondigde: ‘Wolfsburg, station Wolfsburg. Parel van de Duitse industrie.’

De aankondiging dat Volkswagen minstens drie fabrieken wil sluiten om 1 miljard euro te besparen, waarmee tienduizenden banen potentieel op de tocht staan, ligt als een uitgeschoten scheermes op het gezicht van de Duitse economie. De boel bloedt nog niet werkelijk, maar de wond is lelijk. Veel Duitsers die ik sprak, vrezen dat Volkswagen nog maar het begin is. ‘Het begin van wat?’ vroeg ik een huisschilder met wie ik lang bleef praten in een straat in Charlottenburg, bezaaid met goudgele Berlijnse herfstbladeren. Hij antwoordde: ‘Dat het hier op een dag weer oorlog wordt.’

De recente oproep van de Finse oud-president Sauli Niinistö in zijn rapport in opdracht van Brussel, om niet alleen de krijgsmachten maar de gehele samenleving in de Europese Unie in staat van paraatheid te brengen, is ook gehoord in de buurt van de Gedächtniskirche – de kerk die zo werd verwoest dat slechts een ruïne overbleef in de laatste oorlogsdagen van april 1945.

Het leven is absurd duur

Maar onvrede en angst sudderen doorgaans niet in de domeinen van de macro-economie en de geopolitiek. Daarvoor zijn die domeinen voor de meesten simpelweg te groot. Het is veeleer de micro-economie, het eigen leven. Zoals de prijs van een flesje water met een piepklein stukje Tony’s Chocolonely in de dagtrein naar Berlijn: 8 euro. ‘Nee, dat meent u niet?!’ ontsnapte aan een bejaarde Duitse dame, die in de restauratiewagen voor me stond. ‘Wie viel? ACHT euro?’

De Russische revolte van 1917 begon – terwijl aan het front soldaten als vliegen sneuvelden zoals nu in Oekraïne – vooral doordat brood niet langer te betalen was. En hoewel de inflatie in de stagnerende Duitse economie maar een paar procent bedraagt, klinkt alom een klaagzang over het absurd dure leven.

‘De eerste vier jaar was het hier goed, de afgelopen twee jaar werk ik alleen maar om te overleven,’ klaagt ook onze Syrische Uber-chauffeur, die Berlijn maar een lelijke stad en Duitsland een naargeestig land vindt. ‘Weet u wat mooi is? De oude binnenstad van Damascus!’ Hij zegt dat hij van plan is te gaan verhuizen naar het zuiden. ‘Portugal of Mallorca. Ik heb er veel vrienden. Daar is het leven veel beter dan hier,’

Velen willen Berlijn verlaten

De welvaart van de rijken grijnst ook in de metropool Berlijn 24 uur per dag naar degenen die het veel minder hebben, die aan het kortste eind trekken. Alom klinkt Russisch, en het krankzinnige is: je weet niet of het Oekraïners of Russen zijn. Terwijl ze elkaar nog geen 1.000 kilometer verderop al bijna drie jaar afmaken, drinken ze hier vredig in de cafés met elkaar koffie. Vaak met hun kinderen, een stuk taart erbij.

‘Ja, ik besef dat we het hier krankzinnig goed hebben. We leven hier onder een stolp.’ In de gezegende wijk Prenzlauer Berg eten mijn vrouw en ik in een trattoria, met twee bevriende stellen. Er zijn een professor onder hen, een ambtenaar, een creatief bedrijfsmanager, een andere romanschrijver. We hebben het over het leven, over deze tijden. Na vier flessen wijn klinkt ineens: ‘Maar als het fout gaat, dan zijn wij voorbereid!’ Meteen komt bijval: ‘Wij ook!’ Het ene stel heeft een vluchthuis op het Duitse platteland, het andere ergens in de Franse Ardennen. Maar wat is ‘fout gaan’? Echte oorlog?

Velen die ik trof in Duitsland wilden weg, of maakten plannen daartoe. Ulli, mijn lieve vertaler, wil Düsseldorf het liefst verruilen voor een stadje in de voormalige DDR, waar hij oorspronkelijk vandaan komt. ‘Maar ik ben te oud, ik heb geen geld om te verhuizen.’

‘Fascistentuig van AfD’

Als ik de laatste avond een lezing geef in een boekhandel in de Berlijnse wijk Friedenau, duikt zomaar een dame van de Duitse radio op. Na afloop komt ze op me af. Ze is 60 jaar. Ze treurt om Oekraïne en Gaza. Opgetogen meldt ze dat haar stokoude ouders nog altijd wonen in een prachtige villa in Nedersaksen, precies op de plek waar wijlen prins Claus von Amsberg vandaan kwam.

De boekhandelaar luistert, en begint dan over de dramatische tijden: ‘De zaken gaan slecht. Dit is misschien de volgende boekhandel die sneuvelt. En mijn kinderen kunnen geen huis krijgen. Hoe komt dat? Hoe kómt dat?’ De dame van de radio maakt zich sneller dan het licht uit de voeten. Voor deze insinuerende taal is ze niet gekomen.

Mijn uitgever heeft ons al dagenlang in de watten gelegd. Pas op de laatste avond, in de kunstenaarskroeg Diener Tattensall, bekent hij de winter te gaan doorbrengen in Palermo. Berlijn wordt hem steeds benauwder, de jaren dertig stampen almaar door zijn kop. ‘Als dat fascistentuig van AfD aan de macht komt, dan weet ik zeker dat ze mijn uitgeverij gaan sluiten. Het is eerder gebeurd, waarom kan het niet opnieuw?’ Immer radikal, niemals konsequent, voert mijn Berlijnse uitgever in zijn blazoen. Ik voel me er compleet thuis.