Eerlijk gezegd hadden we nog nooit van haar gehoord. Toch moet Anneke Brassinga een groot dichter zijn, want zij mag in de loop van dit jaar de P.C Hooftprijs voor poëzie in ontvangst nemen.
In alle gedichten van Anneke Brassinga openen zich ‘onvermoede vergezichten van zeggingskracht’, zo luidt de toelichting. Haar oeuvre zou een ‘geestverruimend heelal van taal’ zijn. Genoeg redenen dus om eens een blik te werpen op haar laatste twee bundels.
Het is even schrikken. Ontij (2010) begint met de zinnen ‘Toen je mij liplas en buiksprak/ kwamen er kikkers uit de keel/ die ik veranderde in prinsessen.’
Dit gedicht, ‘Fysica’, eindigt aldus: ‘Ik purserette, jij looide hindeleer/ Maar hoe je speerwierp, ringreed, /schijfschoot – o dodelijk hart,/ dit doosje is vierkanter dan dat daar.’ We vermoeden dat ‘purserette’ niet verwijst naar een vrouwelijke purser, maar onduidelijk is wat dan wel wordt bedoeld. Ook de relatie met de buiksprekende, schijfschietende aangesprokene blijft duister.
In Het wederkerige (2014) toont Brassinga haar, in de woorden van het bestuur van de Stichting P.C. Hooftprijs, ‘liefde voor de onuitputtelijke mogelijkheden van taal’ onder meer met eigenaardige woorden.
Zoals in ‘Aan de Nesdijk’: ‘Yellende, wattige zwenkingen van wingerdmeeuwen/ hartverscheuren roze zeepbeloverwelfde beemden.’
De poëtische vergezichten van Anneke Brassinga zijn inderdaad geestverruimend. In die mate zelfs dat je er duizelig van dreigt te worden.
Elsevier 71ste jaargang, nummer 2, 10 januari