Pieter Waterdrinker: Maarten ’t Hart verdient de P.C. Hooftprijs

Maarten 't Hart, 2014. Foto: ANP KIPPA PIROSCHKA VAN DE WOUW

Pieter Waterdrinker herinnert zich een toevallige ontmoeting op het Boekenbal en komt zo op de schrijver Maarten ’t Hart, die volgens hem zeer snel een grote literaire prijs verdient.

Op het Boekenbal werd ik bij de toneelbar benaderd door een jonge, donkerblonde dame, juist op het moment dat ik met drie glazen bier in mijn handen wilde teruglopen naar een schrijversvriend en mijn redacteur, die ergens in de vibrerende menigte op mij stonden te wachten. De jonge, donkerblonde dame zei: ‘Mijn vader was homo en mijn moeder hoer.’

Ze beschreef uitgebreid hoe ze seks had gehad met Michel Houellebecq

Vervolgens begon ze – tot in detail – te beschrijven hoe ze kort ervoor seks had gehad met de Franse schrijver Michel Houellebecq, onder toezicht van diens Chinese vriendin. Ze was, zo begreep ik al snel, op erotisch vlak een zogeheten libertijn. ‘Ik studeer filosofie, die combinatie vinden veel mannen geil.’

Details in het leven zijn welkom; details zijn voor schrijvers wat suikerkorrels en koekkruimels zijn voor mieren. Maar ik stond daar met die drie koude glazen bier. ‘Aangenaam kennis te maken,’ beëindigde ik het gesprek. Ik wierp de dame in haar onstuimige glitterjurk met wulps decolleté mijn charmantste blik toe en wenste haar nog een fijn Boekenbal.

Was het een verkapte uitnodiging geweest? Dan was het wel (naar het gelijknamige meesterwerk van Nabokov) Een uitnodiging tot een onthoofding, want kort erna vernam ik van de affaire rond de pornofilm van het kunstcollectief Kirac waarin de Franse succesauteur verzeild was geraakt.

Mijn huidige buurman, een intellectueel uit Parijs die naar zijn geboortestreek in de Tarn is teruggekeerd, had er echter niets van vernomen. Ik lichtte hem kort in. ‘Tant de bruit pour une omelette,’ was zijn commentaar, veel gedoe om niets. Hij is ver in de zeventig, maar mentaal nog immer een kind van de jaren zestig. Ik heb de pornozaak verder niet gevolgd. Eind mei, op boekentournee door het vaderland, vernam ik dat de verkoop van Houellebecqs vuistdikke roman Vernietigen door het schandaaltje plots was ingestort. ‘Lezers houden kennelijk niet van dat soort rellen,’ vertelde mij een boekhandelaar in Deventer. ‘Voor velen zit er nu een luchtje aan de man.’

Schrijvers met een luchtje: was dat ooit niet juist een aanbeveling?

Alsof dat luchtje Houellebecq niet reeds omringde. Schrijvers met wie iets is, was dat ooit juist niet een aanbeveling? Al was het maar om – na de suspecte lectuur – de eau de cologne-geur die opstijgt uit de eigen oksels te kunnen opsnuiven. Ik las Vernietigen korte tijd later. En werd door het boek bijna compleet weggeblazen. Met instemming las ik dat Max Pam een soortgelijke leeservaring had. ‘Ik begon te lezen (…) en ontwaakte tien uur later uit een roes van iemand die in de brandende zon door een woest landschap van verkoolde aarde had gelopen, zonder te weten welke kant hij op moest.’

NRC-mandarijn Bas Heijne was minder positief gestemd over het laatste werk van de Fransman. ‘De antwoorden die hij in Vernietigen geeft zijn, op een enkele indrukwekkende passage na, vaak banaal en zelfs sentimenteel. Werkelijke intimiteit blijft op afstand.’ Merkwaardig toch, dacht ik, hoe geleerde mensen in hun oordeel kunnen verschillen.

Tot mijn grote opluchting zag en hoorde ik deze week Maarten ’t Hart de loftrompet steken over Houellebecqs boek. Hulde overigens voor het literaire portaal Tzum dat op Twitter gretig de filmpjes deelt van de Leidse boekhandel De Kler, waarin ’t Hart om de zoveel tijd met wervelende eerlijkheid een boek in een paar minuten recenseert. Zijn oordeel over Vernietigen was: ‘Fenomenaal (…) Als een tornado die over mijn hoofd is losgebarsten. Wát een boek zeg, óngelofelijk!’

Geweldige tijden in de vaderlandse letteren

We beleven in de vaderlandse letteren geweldige tijden. Onlangs werd het fenomeen Anjet Daanje bekroond met de Constantijn Huygens-prijs voor haar gehele oeuvre. Terecht, wat mij betreft. Haar talent is misschien once in a generation.

Toen ik uit interesse de lijst bekeek met eerdere laureaten van de prijs die sinds 1947 jaarlijks door de Jan Campert-stichting wordt toegekend, zag ik tot mijn verbijstering dat de naam van Maarten ’t Hart daarop ontbrak. Hoe was zoiets in ’s hemelsnaam mogelijk? Decennialang heerste ‘De leeuw van Leiden’ (in de woorden van Maarten Biesheuvel) in de Nederlandse letteren, met een stroom aan romans, verhalen, essaybundels en krantenstukken. Wil men het naoorlogse Nederland, met de moeizaam overwonnen armoede, secularisatie en het geloofsafval begrijpen: men leze ’t Hart.

De Duitsers zijn terecht verzot op Maarten ’t Hart

De Duitsers zijn terecht verzot op hem. Zijn romans, altijd meeslepend en geestig, vormen bij elkaar een monument. En dan zijn essaybundels! De vrouw bestaat niet, Een dasspeld uit Toela, Du holde Kunst. Ook alweer toegankelijk, erudiet en vaak geestig geschreven. Een tweede zo’n complete, levende schrijver als Maarten ’t Hart hebben we niet.

Op het einde van mijn boekentournee zat ik de laatste dag in mijn Amsterdamse hotel. Het was mooi weer. Om een biertje te drinken, liep ik tegen het borreluur naar het vlak bij gelegen café De Pels. Ik was er eerder hooguit drie keer eerder geweest. Het was een schrijvershol toen ik zelf nog geen schrijver was. Daarom meed ik het – uit zuivere angst. Tegenwoordig schijnt het nog steeds een schrijvershol te zijn. Vooral voor jonge schrijvers. Ook voor jonge schrijvers die zelfs nog nooit een boek hebben geschreven. Enfin, door mijn jarenlange verblijf in het buitenland val ik overal een beetje buiten.

In café De Pels was het stervensdruk, en wat bleek? Er was juist een herdenking aan de gang van illustrator Dirk Wiarda voor wie het café jarenlang zo’n beetje zijn huiskamer was. Dit jaar zou hij tachtig zijn geworden. Maar op een middag in 1999 stapte hij uit een taxi vlak voor zijn stamkroeg, zeeg op de stoep ineen en stierf.

Men zegt weleens dat de grachtengordel niet bestaat, maar ik zag hier tamelijk veel grachtengordel bij elkaar. Vrienden van de onfortuinlijke Wiarda. Daar troonde soeverein Henk Spaan, even verderop de VPRO-legende Jan Donkers met zijn nog altijd bronzen stem, en wie zag ik daar? Ja, het was Sander, zijn zoon, u kent hem misschien wel van zijn columns op de voorpagina van de Volkskrant. Sander viel een dame om de hals, zei familiair: ‘Dag Mensje. Hoe gaat het?’ Verdorie, toen de slanke vrouw met de waterval van donkergrijzige krullen zich omdraaide, zag ik dat het Mensje van Keulen was. Na de dood van Maarten Biesheuvel hebben we heel zijdelings met elkaar te maken gehad. Net als Maarten ’t Hart was zij zeer goed met hem bevriend, maar ik ontmoette haar hier nu voor het eerst.

‘Ben jij niet in Rusland?’ Het is de vraag die ik altijd kreeg als ik even over was uit Rusland. En die ik nog steeds krijg – oorlog in de Oekraïne of geen oorlog. We hadden het al snel over Maarten ’t Hart, plots zei Mensje: ‘Dat hij nog altijd de P.C Hooftprijs niet heeft gekregen, absurd!’ Ik zei dat ik dat zeer met haar eens was en dat ik mijn jongste boek Van Huis en haard juist had geschreven dat niet alleen Maarten ’t Hart, Geerten Meijsing maar ook zij die prijs van mij mochten krijgen. ‘Meen je dat nou?’ reageerde Mensje lachend.

Op de hoogte blijven van de laatste verhalen, achtergronden en opinies van de redactie van EW? 

Meld u dan nu aan voor onze nieuwsbrieven.

Lang hebben we niet gesproken, want de aandacht ging verder terecht uit naar de overleden Wiarda, van wie wat werken aan de muur hingen en wiens wolkachtige portret van de componist Bach ik herkende. Opeens legde Mensje haar hand op de schouder van een oudere, maar nog altijd bijzonder knappe man. ‘Dag JW, ze denken dat jij Jan Wolkers bent!’ riep Mensje uit, waarna de man haar toegrijnsde. Ik begreep alles niet meteen, inmiddels wel. Mensje heeft onlangs haar dagboeken gepubliceerd; kennelijk komt daar een zekere JW in voor met wie ze bedavonturen deelde. Het was niet met Wolkers, maar met deze heer. ‘O, hij was vroeger een jonge god!’

Maarten ’t Hart zou de volgende laureaat moeten zijn van P.C. Hooftprijs

De lijst met laureaten van de Huygens-prijs bekijkend, terug in mijn hotelkamer, zag ik tot mijn tevredenheid dat Mensje van Keulen daarmee reeds in het jaar 2014 voor haar gehele oeuvre werd gedoteerd. De prijs wordt alom gezien als het voorgeborchte voor de P.C. Hooftprijs. Als God bestaat – en ook als hij niet bestaat – zou Maarten ’t Hart de volgende laureaat moeten zijn van de P.C. Hooftprijs. Is het niet voor zijn verhalend proza, dan voor zijn essays.

Zodat tegenwoordig deze ‘leeuw van Warmond’ nog vóór zijn tachtigste dezelfde vaderlandse literaire olympische hoogten kan betreden als Bas Heijne, aan wie deze prijs reeds op zijn 56ste werd toegekend. Ook volledig terecht natuurlijk, want ik wil geen gezeik.