Lonen stijgen amper door te lage arbeidsproductiviteit

Hoewel de Nederlandse economie in 2014 weer opkrabbelde na de economische crisis, stijgen de lonen jaarlijks een stuk minder dan daarvóór. Dat meldt het Centraal Planbureau (CPB) vrijdagochtend in het rapport Vertraagde loonontwikkeling in Nederland ontrafeld. Hoe ontwikkelen de lonen zich de afgelopen jaren, wat zijn de oorzaken en wat is er nodig om de lonen weer sneller te laten stijgen?

Hoe hebben de lonen zich de afgelopen jaren ontwikkeld?

De gemiddelde groei van de reële lonen over de periode 2014-2017 is met 0,7 procentpunt gedaald ten opzichte van de periode 1996-2007, voordat de economische crisis in 2008 begon. Jaarlijks komt de groei van de lonen maar net boven de inflatie uit, waardoor werknemers weinig merken van de lichte loonstijging.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

De groei van de nominale lonen bestaat uit drie componenten. Allereerst de arbeidsproductiviteitsgroei, de productie per werknemer, die de afgelopen vier jaar afgezwakt is naar 0,8 procent ten opzichte van 1,5 procent vóór de crisis in 2008. Ten tweede is ook de inflatie, de waardevermindering van geld, flink gedaald: van 2,3 procent vóór de crisis naar 0,7 procent in de periode 2014-2017. Tot slot is ook het loonaandeel, dat meet hoe veel van het bruto binnenlands product (bbp) bij werknemers terechtkomt, gedaald (met 0,6 procent), maar die daling is hetzelfde als in de periode 1996-2007.

Wat is de belangrijkste reden dat de lonen minder stijgen?

De arbeidsproductiviteit stijgt al sinds de jaren tachtig minder hard dan daarvoor, schrijft het CPB, maar de groei daarvan is na de crisis nog sneller bergafwaarts gegaan. De denktank van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat stelt dat dit een belangrijkere oorzaak is voor de afremmende loonstijging dan het gedaalde loonaandeel, omdat laatstgenoemde niet verschilt van de periode vóór de crisis, toen de lonen wél sneller stegen.

Lees ook dit spraakmakende coververhaal terug:

Onverzadigbare staat – met dank aan onszelf

‘Een blik op de cijfers leert dat de matige ontwikkeling in de arbeidsproductiviteit getalsmatig – althans in NL – een belangrijkere verklaring is voor de sobere loonontwikkeling dan het dalende loonaandeel of de arbeidsinkomensquote,’ aldus CPB-onderzoeker Laura van Geest.

Welke rol spelen globalisering, technologie en flexibilisering?

Een veelgehoord argument voor de loonstagnatie is de rol van technologische vooruitgang: door globalisering is de productie op andere plekken in de wereld – waar de lonen lager zijn – voor bedrijven vaak voordeliger, wat de concurrentiepositie van werknemers in westerse landen als Nederland  verslechtert. Het CPB onderstreept dat, maar stelt tegelijkertijd dat veel onderzoek uitwijst dat globalisering juist een positieve invloed heeft op de productiviteit. ‘Daarmee is het effect van globalisering op de lonen niet eenduidig.’

Lees dit commentaar terug: Middenklasse is moe van de mondialiseringDonald Trump

Technologische ontwikkeling heeft dan wel weer duidelijk een positief effect op de lonen, schrijft het Planbureau, omdat het zorgt voor een hogere arbeidsproductiviteit. Toch plaatsen de onderzoekers ook daar kanttekeningen bij: ‘Lonen dalen als de automatisering van bestaande taken sneller gaat dan de technologische ontwikkeling die nieuwe taken creëert waarbij arbeid een comparatief voordeel heeft.’ Tegelijkertijd blijkt uit een eerder CPB-onderzoek dat de arbeidsproductiviteit groeit in landen waar bedrijven meer ICT gebruiken. Toch kunnen de onderzoekers niet bepalen wat het netto-effect daarvan op de reële loongroei is.

 

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

De toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt is niet of nauwelijks debet aan de stagnerende groei, aldus het rapport. Flexwerkers en uitzendkrachten verdienen weliswaar gemiddeld minder dan vaste werknemers, maar omdat zij tijdens de crisis als eerste hun baan kwijtraakten, was dat maar van beperkte invloed op de afzwakking van de loonstijging. Sterker nog: hoe groter het aandeel flexibele arbeid, hoe kleiner de invloed van economische fluctuaties. Als het economisch goed gaat, stijgen de lonen iets minder, maar als het economisch slecht gaat dalen ze eveneens iets minder (zie bovenstaande tweet).

Hoe kunnen de lonen weer in de lift?

Volgens het CPB is het evident dat het opkrikken van de arbeidsproductiviteit dé manier is om het tij te keren. ‘Overheidsbeleid kan hier een bijdrage aanleveren,’ aldus het rapport. Een van de aanbevelingen is het investeren in vernieuwende producten en diensten, en productie- en distributiediensten: ‘Belastingvoordelen, subsidies, bescherming van intellectueel eigendom en innovatieve aanbestedingen kunnen (…) innovatie stimuleren.’

Een andere concrete suggestie is het trainen van werknemers ‘om de potenties van nieuwe ICT-technologieën te benutten’. Investeringen in onderwijs en bij- en omscholing zijn volgens het CPB ook een optie, net als meer geld voor fundamenteel onderzoek, een van de ‘terreinen die het bedrijfsleven niet zal betreden.

Mede doordat een te klein aandeel van het nationaal inkomen wordt besteed aan vernieuwend onderzoek en ontwikkeling, behoort Nederland niet langer tot de vijf succesvolste economieën van de wereld. Dat bleek vorige maand uit de nieuwe ranglijst van het World Economic Forum. Hoewel onze economie met één plek is gezakt naar de zesde plaats, was het juryrapport nog altijd overwegend lovend over Nederland. Het enige grote kritiekpunt was innovatie. Andere landen besteden daaraan een veel groter deel van het nationaal inkomen. Landen als Israël (4,3 procent), Zweden (3,3 procent) en Zweden (3 procent) doen het aanzienlijk beter dan Nederland, dat met 2 procent blijft steken op de negentiende plaats op de innovatieranglijst.