Iets meer dan 38.600 miljard euro. Dat hebben de inwoners van de 36 landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) eind 2018 bij fondsen en verzekeraars aan pensioengeld ondergebracht. Het valt te lezen in het jaarlijkse pensioenonderzoek van de OESO, waarin naast cijfers ook zorgen staan.
Om met de cijfers te beginnen: vijf landen bezitten 87 procent van het pensioenvermogen, in twintig OESO-landen zijn de pensioenbesparingen ver onder de maat, en in Griekenland heel erg ver onder de maat. Per hoofd van de bevolking hebben de Grieken 135 euro in pensioenpotten zitten, Nederlanders 81.000 euro.
Gemeten als percentage van het nationaal inkomen (bbp) zit Denemarken met 199 procent op het grootste pensioenvermogen (615 miljard euro). Nederland staat op plaats twee met 173 procent. Gemiddeld hebben de OESO-landen een pensioenvermogen van 50 procent van het bbp. Twintig OESO-landen zitten onder de 20 procent.
Meer gepensioneerden per werkende
De landen met lage pensioenvermogens bezorgen de OESO hoofdpijn. In 2018 stonden tegenover elke 31 65-plussers 100 inwoners in de leeftijd tussen 20 en 64 jaar. Oftewel: ongeveer één gepensioneerde tegenover drie potentiële werkenden. In 2050 is die verhouding in de OESO (en in Nederland) gemiddeld gedaald naar één op twee. Maar juist in landen met weinig pensioenvermogen, zoals Italië, Griekenland en Spanje, ligt de verhouding in 2050 op bijna één gepensioneerde per werkende. Dat is een onbetaalbaar vooruitzicht.