Vrijdag 6 november oordeelde de Hoge Raad dat de intentie van de opdrachtgever en een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) bij het afsluiten van een overeenkomst er niet toe doet. Het gaat er om wat er in de praktijk gebeurt. Vier vragen en antwoorden over dit arrest.
1. Waar ging de uitspraak van de Hoge Raad over?
De zaak was aangespannen door een vrouw die werkzaam was bij de gemeente Amsterdam voor een re-integratietraject, om van daaruit door te stromen naar regulier werk. Ze kreeg dus geen loon, behield haar uitkering en bleef bij het UWV ingeschreven staan als werkzoekende. Haar werkzaamheden bij de gemeente zouden stoppen zodra ze een echte baan had gevonden.
Maar de vrouw vond dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat ze hetzelfde werk deed als haar collega’s, en dat ze daarom recht had op een volwaardig salaris. De kantonrechter en later ook het Gerechtshof wezen dat af. Zij vonden dat ze niet dezelfde werkzaamheden heeft verricht als haar collega’s en dat er dus ook geen sprake is van gelijk arbeid, gelijk loon.
De zaak werd vervolgens aan de Hoge Raad voorgelegd en ook daar ving de vrouw bot. De Hoge Raad volgde de redenering van het Gerechtshof dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst.
Waar het arrest wel in verschilt met de uitspraak van het hof, is dat het hof de klacht van de vrouw ook afwees, omdat de gemeente nooit de bedoeling heeft gehad om een arbeidsrelatie aan te gaan. Maar dat doet er volgens de raad niet toe. ‘De bedoeling van partijen speelt geen rol bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst,’ schrijft de Hoge Raad.
2. Wat is hier bijzonder aan het arrest van de Hoge Raad?
Dat de Hoge Raad daarmee een arrest (Groen/Schoevers) uit 1997 tegenspreekt, waarbij wat de partijen beoogden wél werd meegewogen. Tot afgelopen vrijdag werd dus de bedoeling van de opdrachtgevers en zzp’ers best vaak meegewogen om te oordelen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, blijkt uit praktijkonderzoek. De Hoge Raad schrapt met zijn uitspraak deze maatstaf. ‘Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst,’ aldus de Hoge Raad.
Daarnaast gaat de Hoge Raad niet in op het advies van de advocaat-generaal in deze kwestie. Dat hoeft de Hoge Raad ook niet, maar meestal volgen de hoogste rechters het advies wel. De advocaat-generaal had namelijk geadviseerd dat er ook moet worden gekeken naar de ‘organisatorische inbedding van de werknemer/zzp’er bij de opdrachtgever’. ‘Dit gezichtspunt moet niet worden beperkt tot de vraag of betrokkene zich moet houden aan de werkdiscipline in de onderneming, maar tot de bredere vraag of de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering.’ Maar de Hoge Raad weegt dit dus allemaal niet mee.
3. Is dit een nieuw inzicht?
Ja en nee.
Nee, omdat voorafgaand aan de uitspraak van de Hoge Raad de advocaat-generaal al had gezegd dat er naar de praktijk moet worden gekeken en niet naar de bedoeling, en ook de commissie-Borstlap heeft dit in haar advies over de arbeidsmarkt gezegd. Bovendien kijkt de Belastingdienst bij opsporing van schijnzelfstandigen al naar de praktijk.
Maar toch geeft het ook nieuw inzicht, omdat voor het eerst de Hoge Raad dit ook vindt en dit is van invloed op komende rechtszaken.
4. Wat gaat het kabinet doen?
In het najaar hoopt Wouter Koolmees (D66) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een reactie te komen op de voorstellen van de commissie-Borstlap. Maar ook al voor de uitbraak van de coronacrisis was hij bezig met de hervorming van de arbeidsmarkt. De crisis heeft volgens Koolmees juist ‘extra duidelijk gemaakt dat een groot deel van de zelfstandigen zich in een uiterst kwetsbare positie bevindt’ en hij wil daarom versneld verder gaan met de hervorming. Dan wordt ook de definitie van ‘arbeidsrelatie’ verduidelijkt. Dat is van belang, omdat die definitie het onderscheid maakt tussen een dienstbetrekking (werknemer) of zelfstandig ondernemerschap.