Nieuwe Wet politieke partijen roept veel vragen op

Verkiezingen gemeenteraad Amsterdam 2022. Foto: ANP

De nieuwe Wet op de politieke partijen (Wpp) is in conceptvorm openbaar gemaakt. De tekst roept veel vragen op en daarmee is onze democratie niet geholpen, schrijft staatsrechtgeleerde Jasper Doomen op EW Podium.

Ter internetconsultatie ligt een voorstel voor een Wet op de politieke partijen (Wpp). De Wpp omschrijft wat politieke partijen zijn, wanneer zij een gevaar voor de democratische rechtsstaat vormen en wanneer zij moeten worden verboden. Bij het voorstel passen kritische kanttekeningen. Enkele onderdelen van de Wpp kunnen zelfs leiden tot belangrijke inhoudelijke discussies en onenigheden.

Jasper Doomen (1977) werkt als universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Open Universiteit in Heerlen. Hij studeerde filosofie en rechtsgeleerdheid en was onder meer verbonden aan de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht.

EW Podium publiceert opinies van (vooral jonge) schrijvers, die vanuit eigen onderzoek, expertise of werkervaring bijdragen aan het debat. Plaatsing hoeft geen redactionele instemming te betekenen.

De grondbeginselen van de democratische rechtsstaat

Ik beperk me hier tot artikel 86. Dat maakt het mogelijk om een partij te verbieden als haar ‘doelstelling of werkzaamheden een daadwerkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een of meer grondbeginselen van de democratische rechtsstaat’. Voor drie van die grondbeginselen vraag ik hier aandacht: democratische besluitvorming, grondrechten en scheiding van machten.

Deze democratische en rechtsstatelijke beginselen kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Het wetsvoorstel ondervangt deze problematiek door van ‘de democratische rechtsstaat’ te spreken, waarmee samenhangt dat de bewijslast om aan te tonen dat ofwel de democratie ofwel de rechtsstaat in het geding is, wordt afgezwakt. Toch kunnen die elementen elkaar alsnog dwarszitten.

 1. Democratische besluitvorming

Het bedreigen van de democratische besluitvorming door een eventuele antidemocratische partij: het lijkt helder wat dit inhoudt. Maar dat is het niet. Is het bijvoorbeeld verboden om de volksvertegenwoordiging, zoals deze momenteel vorm heeft, te willen aanpassen? Neem, zoals geregeld wordt gedaan, de oproep om de Eerste Kamer op te heffen? Een dergelijk pleidooi vormt geen bedreiging voor de democratische besluitvorming, of althans geen ernstige. Dus is de volgende vraag waar de grens dan wél ligt. Is het bijvoorbeeld toegestaan om ervoor te pleiten bepaalde bevoegdheden over te hevelen naar een supranationaal niveau, zoals de Europese Unie?

Ook kan het, in een extreem scenario, nodig zijn dat besluitvorming niet langer (volledig) democratisch verloopt. Stel dat de gehele bevolking de democratie wil inwisselen voor een meritocratie, waarbij iemand niet aan de macht komt via verkiezingen maar op basis van verdiensten en talenten. Wie de zogeheten ‘weerbare democratie’ verdedigt, stelt dat zo’n verandering niet mag: de democratie mag ‘zichzelf’ niet opheffen. Maar onduidelijk is op grond waarvan dit niet mag, als de gehele bevolking dit wil.

Deze grond moet, zo lijkt het, in elk geval een niet-democratische zijn. Misschien ligt een beroep op één of meer grondrechten voor de hand. Maar omdat de gehele bevolking in dit voorbeeld instemt met de verandering, gaat het niet om het beschermen van grondrechten voor een bepaalde minderheid. Dus rijst de vraag in wiens belang een beroep op grondrechten wordt gedaan. Hoe dan ook verdient de kwestie welke plaats (de) grondrechten moeten krijgen, nadere beschouwing.

2. (De) grondrechten

Artikel 86 van de Wpp spreekt vervolgens over ‘grondrechten’. Dus niet over ‘de grondrechten’ die momenteel als zodanig worden erkend en geduid. Waarom zou dat zijn? Ik zie twee opties.

Optie 1: ‘dé grondrechten’

Worden, in weerwil van de wettekst, ‘de’ grondrechten bedoeld? Dan moet in de eerste plaats duidelijk zijn of het (alleen) gaat over de klassieke grondrechten, of ook over de sociale grondrechten.

Klassieke grondrechten

De klassieke grondrechten zijn niet onbeperkt. Zo geeft artikel 6, lid 1 van de Grondwet iedereen het recht zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Grondrechten kunnen bovendien met elkaar botsen.

Nu valt nog te betogen dat de Wpp erin voorziet dat het enkel bestaan van de klassieke grondrechten niet wordt aangetast, hoezeer ze ook worden beperkt. Maar stel dat een partij het afzonderlijke recht van godsdienstvrijheid wil opheffen en onderbrengen onder het recht van levensovertuiging? Vormt dit dan een ‘daadwerkelijke en ernstige bedreiging’ voor het grondrecht van godsdienstvrijheid?

Strikt genomen: ja. Het grondrecht wordt immers opgeheven. Maar de wijziging is mogelijk gerechtvaardigd of zelfs nodig met het oog op een ander grondrecht of het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 van de Grondwet). Ook is denkbaar dat de wijziging een meerderheidsopvatting weerspiegelt, terwijl enkele gelovigen zich ertegen verzetten, zodat de spanning tussen rechtsstaat en democratie zich op dit punt alsnog voordoet.

Sociale grondrechten

Voor de sociale grondrechten geldt in de regel slechts een inspanningsverplichting door de staat. Dus hoe om te gaan met een partij die bepaalde, of zelfs alle, sociale grondrechten wil afschaffen of minimaliseren? Is een pleidooi voor de terugkeer naar de ‘nachtwakerstaat’, dus de ontmanteling van de verzorgingsstaat, aanvaardbaar? Of moet zo’n partij worden verboden op basis van artikel 86 van de Wpp?

Optie 2: ‘grondrechten’

Stel dat, overeenkomstig de wettekst, wel ‘grondrechten-zonder-lidwoord’ worden bedoeld. Dan doet zich een ander probleem voor. ‘Grondrechten’ omvat vanzelfsprekend de eerdergenoemde grondrechten, maar mogelijk ook ándere, die nog niet zijn gecodificeerd. Misschien erkennen we over enige tijd zelfs rechten waarvan we ons het bestaan nog niet kunnen voorstellen, of die momenteel nog niet op grote schaal als zodanig worden erkend.

Moeten zodra een individu een beroep doet op deze nieuwe grondrechten, deze door iedere partij worden erkend? Of moet dit pas als een voldoende aantal individuen zulke grondrechten aanvaardt als leidende normen? In het tweede geval: is ‘voldoende aantal’ een meerderheid, waarbij dit rechtsstaatelement dus wordt geduid met een beroep op een democratisch element? Het is nogal wat als de Wpp het vooraf mogelijk maakt partijen te verbieden wegens standpunten die ooit misschien tegen (nieuwe) grondrechten kunnen ingaan.

3. Scheiding van machten

Bij ‘scheiding van machten’ ontbreekt, net als in het geval van ‘grondrechten’,  het lidwoord ‘de’, twee keer zelfs. De memorie van toelichting bij de Wpp (pagina 80) bevestigt dat hier de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht worden bedoeld. De vraag is waarom het lidwoord niet is behouden voor de duidelijkheid.

Er is ook een principieel bezwaar tegen de huidige formulering ‘scheiding van machten’. Wat betreft de rechterlijke macht levert die nog de minste problemen op. Dit komt door de staatsrechtelijke realiteit en de tekst van artikel 86, lid 2 van de Wpp, waar sprake is van het grondbeginsel van ‘onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak’. Maar de onderlinge verhoudingen tussen de andere machten zijn moeilijk te typeren als (strikt) gescheiden.

De memorie van toelichting bij de Wpp wijst daar zelf ook op (pagina 80), door te reppen van ‘elkaar wederzijds controlerende, in evenwicht houdende organen (checks and balances)’. Maar in welke zin en onder welke omstandigheden vormt een partij dan een ‘daadwerkelijke en ernstige bedreiging’ voor het beginsel van (de) scheiding van (de) machten? In hoeverre mag een partij de machtenspreiding (waarvan eerder sprake is dan van een scheiding) ter discussie stellen? Bijvoorbeeld als een partij ontevreden is met de bescheiden rol van de Tweede Kamer als ‘medewetgever’? Een complicerende factor is hier dat het veelal gaat om ongeschreven staatsrecht.

Eerst goed doordenken

Nu de Wpp in conceptvorm ter discussie voorligt, is het goed om in het publieke debat en in het parlement de consequenties van de gekozen woorden (of het ontbreken ervan) te doordenken. Anders komt er een wet waarmee willekeurig partijen zomaar kunnen worden verboden en daarmee is de democratie een stuk verder van huis.