De woningnood leidt al te vaak tot het slopen van ‘jong erfgoed’, gebouwen uit de afgelopen halve eeuw met een interessante architectuur maar een slecht imago. Het is tijd dat het Rijk en ook gemeenten inzien dat dit erfgoed ook zijn waarde heeft, schrijven de publieke adviseurs (en neven en naamgenoten) Bene Colenbrander en Bene Colenbrander op EW Podium.
Bene Colenbrander (1992, links) is adviseur public affairs bij EPPA en lid van de commissie Amsterdam van Erfgoedvereniging Heemschut.
Bene Colenbrander (1993, rechts) is adviseur publiek domein bij Andersson Elffers Felix.
Wie iets wil opsteken van het Nederlandse beleid ten aanzien van jong erfgoed – gebouwen gebouwd na 1965 – reist naar Den Haag. De ontwikkelingen rond het voormalige ministerie van Sociale Zaken naast station Laan van NOI zijn exemplarisch voor de situatie in de rest van het land.
Het draait om een kantoorgebouw van beton, staal en glas uit 1990 dat enkele jaren geleden door de Rijksoverheid is verlaten. Architectuurliefhebbers herkennen het onmiddellijk als een sprekend voorbeeld van ‘structuralisme’, een bouwstijl waarbij een gebouw wordt opgebouwd uit kleinere, aaneengeschakelde eenheden. Diezelfde liefhebber zal ook de handtekening van Herman Hertzberger herkennen: het ministerie vormt een hoogtepunt in het oeuvre van deze architect.
De strijd om een oud ministerie
Onder druk van de woningnood heeft de gemeente Den Haag plannen opgevat om het ministerie te slopen en te vervangen door woontorens. Erfgoedorganisaties maakten daartegen ernstig bezwaar en zagen hun bezwaren bevestigd door de Rijksbouwmeester en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Die roemden het ministerie als een voorbeeld van inspirerende bouwkunst waarvan de waarde zich wellicht niet direct manifesteert, maar die wel degelijk herkenbaar is. Architect Hertzberger kwam vergeefs met een plan om het kantoorgebouw om te bouwen tot woningen. Maar de gemeente bleek niet te vermurwen en zet de plannen door.
‘Behoud van het Nederlands erfgoed lijkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet,’ aldus D66 in het programma voor de Tweede Kamerverkiezingen van vorig jaar. Een waarheid als een koe, zo blijkt: uitgerekend in Den Haag is de raadsfractie van D66 voorstander van sloop van het voormalige ministerie. Zie hier het erfgoedbeleid in een notendop: op landelijk niveau worden vrome woorden gesproken, terwijl op gemeentelijk niveau geen haan kraait naar de sloop van jonge gebouwen.
Gemeenten zijn nu aan zet
Zonder landelijke regie ligt de afweging van de belangen van woningbouw en erfgoedbescherming op het bordje van individuele gemeenten. Elke gemeente maakt daarbij een eigen afweging, die vaak in het voordeel van woningbouw uitvalt. Zoals in Almere, waar kantoorgebouw De Beurs moest wijken voor vier woontorens met in totaal duizend woningen. Dat daarmee het eerste kantoorgebouw van de stad en een knap staaltje brutalistische architectuur verloren ging, deerde de gemeente niet.
Iets soortgelijks staat in Amsterdam te gebeuren, waar de gemeente geen waarde hecht aan de architectuur van voormalig kantoorgebouw Leeuwenburg, één van de laatste voorbeelden van brutalisme in de hoofdstad. Ook dit gebouw moet wijken voor woontorens. Steeds zijn de pleidooien van erfgoedorganisaties tevergeefs. De bouwplannen liggen er al, alternatieven worden te duur gevonden.
Abonnee worden?Dagelijks op de hoogte blijven van de laatste actualiteiten, achtergronden en commentaren van onze redactie? Bekijk ons aanbod en krijg onbeperkt toegang tot alle digitale artikelen en edities van EW.
Jong erfgoed heeft een slecht imago
Wellicht heeft dat ook iets te maken met het imago van jonge gebouwen. Architectuur van na 1965 wordt door het grote publiek vaak ‘lelijk’ gevonden – te veel beton en glas, te weinig baksteen. Politici zijn niet snel geneigd om daarvoor in de bres te springen. Om meerdere redenen is een oordeel dat erfgoed ‘lelijk’ is echter geen reden tot sloop.
Allereerst is schoonheid een subjectief begrip waarover opvattingen voortdurend veranderen. Iets wat op dit moment als lelijk wordt bestempeld kan over een aantal jaar opeens mooi worden gevonden. Neem het Binnenhof in Den Haag: dat werd in de negentiende eeuw nog als oude meuk genomineerd voor sloop.
Daarbij komt dat sloop van erfgoed – anders dan het oordeel over de schoonheid ervan – een permanent karakter heeft. Eenmaal gesloopt erfgoed komt immers nooit meer terug, ook niet wanneer men later spijt krijgt. In Amsterdam kreeg men spijt van de sloop van modernistische gebouwen als het Wibauthuis en Post CS, terwijl men in Almere, Amsterdam en Den Haag spijt zál krijgen van de sloop van respectievelijk De Beurs, Leeuwenburg en het voormalige ministerie van Sociale Zaken.
Woningnood dreigt te leiden tot culturele afbraak
Zo dreigt een actueel probleem – de woningnood – te leiden tot de onherstelbare aantasting van de historische gelaagdheid van Nederlandse steden. In plaats daarvan zou men kunnen kiezen voor de herontwikkeling van bestaande gebouwen, waardoor erfgoed behouden blijft en milieuvervuilende sloop wordt voorkomen. Helaas blijkt herontwikkeling vaak ingewikkelder en duurder dan sloop en nieuwbouw, zodat gemeenten de gemakkelijkste weg kiezen.
Lees dit interview met architect Jolijn Valk: ‘Het allerdomste is nu doorrammen om een getal te halen’
Is er dan geen enkel lichtpuntje te bespeuren? Toch wel – en zonder dat er centrale sturing vanuit het Rijk aan te pas hoeft te komen. Gemeenten kunnen, vóórdat zij plannen maken voor de herontwikkeling van een gebouw of gebied, onderzoek laten doen naar het reeds aanwezige erfgoed en de cultuurhistorische waarde daarvan. Zo kan het oordeel over behoud van een gebouw worden gestoeld op kunsthistorisch onderzoek in plaats van opvattingen over schoonheid.
Erfgoed in een dynamische stad
Amsterdam heeft inmiddels het licht gezien: cultuurwethouder Touria Meliani (GroenLinks) lanceerde daar vorig jaar de bestuursopdracht ‘Erfgoed in een dynamische stad’, waarmee zij het ambtelijk apparaat de opdracht gaf om erfgoedwaarden eerder bij ruimtelijke planvorming te betrekken. Een vroeg resultaat van die aanpak is zichtbaar in de plannen voor het Marineterrein in de hoofdstad, waar de komende jaren honderden woningen worden gerealiseerd op een eeuwenoude marinewerf. Als herinnering aan het maritieme verleden van het terrein blijven onder meer de voormalige officierskantine en scheepstimmerwerkplaats staan, nadat onderzoekers die als cultuurhistorisch waardevol hadden bestempeld. Het Scheepvaartmuseum heeft al interesse getoond in de exploitatie van de voormalige commandantswoning. Hopelijk vinden andere gemeenten snel aansluiting bij deze koers.