De paradox van de progressieve bubbel: hoe Amsterdams filmfestival IDFA andersdenkenden uitsluit

IDFA filmfestival in Amsterdam. (Foto ANP).

Progressieve organisaties die inclusie claimen, sluiten juist steeds vaker mensen uit die niet in het gewenste profiel passen. Dit is zichtbaar bij zowel Pride Utrecht als het Amsterdamse filmfestival IDFA, schrijft Maarten de Gruyter.

Progressieve organisaties die eens diversiteit en inclusie uitdroegen en zich voorstonden op politieke onafhankelijkheid, verworden steeds vaker tot radicale uitsluiters. De progressieven van vroeger, zijn de conservatieven van vandaag.

Een ernstig voorbeeld is de uitsluiting van Ranjith Clemminck uit het bestuur van de Utrechtse Pride. Wat zullen ze eerder nog in hun nopjes zijn geweest met de aanwezigheid van Ranjith in hun midden. In Sri Lanka geboren, opgeklommen via het vmbo naar een universitair diploma, werkzaam op het wetenschappelijk bureau van de PvdA, een voorvechter van de lhbtiq-gemeenschap en getrouwd met een Italiaanse man.

Houd op met dat ‘tot slaaf gemaakten’, maar vier wel KetikotiSlavernij ketikoti

Naar het artikel
Meer van Geerten Waling

Totdat Ranjith op de kandidatenlijst stond van JA21. Toen bleek dat diversiteit wel betekent dat je van dezelfde diversiteit moet zijn, en niet van de diversiteit die rechts is. Inclusie bleek een holle frase.

Een festival dat uitsluit in plaats van verbindt

Het Amsterdamse documentairefestival IDFA maakt eenzelfde beweging van onafhankelijkheid en diversiteit naar politieke gedrevenheid en uitsluiting van andersdenkenden. IDFA presenteert zich al jaren als het documentairefestival dat bruggen wil bouwen, nieuwe perspectieven wil openen en inclusiviteit centraal stelt.

Maar wie de koers van het festival volgt, ziet vooral een organisatie die steeds verder wegdrijft van die idealen. Een festival dat in plaats van te verbinden juist uitsluit, en dat zichzelf langzaam maar zeker verliest in een eenzijdig politiek narratief.

Ook Israëlische filmmakers uitgesloten

De recente uitsluiting van vrijwel alle Israëlische filmmakers is daarvan een zichtbaar voorbeeld. Artistiek directeur Isabel Arrate Fernandez benadrukte in interviews dat IDFA films ‘zeker niet’ beoordeelt op nationaliteit. Maar vrijwel in dezelfde adem verklaarde ze dat films met enige link met de Israëlische overheid per definitie worden afgewezen.

Dat klinkt principieel, maar iedereen die de filmwereld kent, weet dat filmmakers – waar ook ter wereld – nauwelijks volledig onafhankelijk kunnen werken. Opleidingen, filmfondsen, omroepen en andere instituties worden altijd deels door de staat gefinancierd.

Bovendien kent Israël, in tegenstelling tot wat IDFA lijkt te suggereren, geen inhoudelijke overheidssturing op documentaires. Israëlische makers staan juist bekend om hun kritische blik, hun vermogen om tegen de gevestigde orde in te filmen.

Zelfs kritische Israëlische makers niet welkom

Juist zij tonen vaak de complexe, pijnlijke, morele realiteiten van hun land. Het zijn films als Checkpoint, To See If I’m Smiling en 5 Broken Cameras die internationale filmfestivals mede hebben gevormd.

Dit jaar waren zelfs kritische Israëlische makers niet welkom. Michal Weits, jarenlang een vaste gast van IDFA en bovendien openlijk kritisch op het beleid van Netanyahu, kreeg geen accreditatie.

Het gevolg van deze uitsluiting is pijnlijk: het zijn niet de machtigen die worden geraakt, maar juist de gemarginaliseerde stemmen. Arabische Israëli’s, queer-makers, jonge cineasten die afhankelijk zijn van fondsen. Precies de groepen die IDFA zegt te willen beschermen en versterken. In naam van inclusie worden zij buitengesloten. Een ironie die bijna niet cynischer kan.

Meten met twee maten: wel ruimte voor Palestijnse verhalen

In de programmering was er overvloedig aandacht voor Palestijnse verhalen. Deze verhalen zijn belangrijk en verdienen aandacht. Maar als op de openingsavond twee van de drie films een Palestijns protest zijn en de makers op het podium uitgebreid de kans krijgen het zwaarbeladen ‘From the river to the sea’ te scanderen, en er verder geen enkele aandacht is voor het Israëlische lijden en de angst en kwetsbaarheid die Joodse gemeenschappen wereldwijd opnieuw ervaren, dan ben je iedere onafhankelijkheid verloren.

Lees ook: Hoe vrij is de universiteit nog? ‘Great Awokening’ smoort rechtse meningen

Deze selectieve verontwaardiging laat zien dat het festival niet langer een universeel mensenrechtenkompas volgt, maar veeleer de voorkeuren van een uitgesproken radicaal-linkse stroming.
De nuance, essentieel voor documentairekunst, lijkt zoek. Complexiteit maakt plaats voor activistische standpunten. Wie de ‘goede’ positie inneemt, wordt verwelkomd. Wie daarbuiten valt, wordt geweerd.

Filmfestival niet inclusiever, maar selectiever

Het wringt dat een organisatie die inclusie zo hoog in het vaandel zegt te hebben, zelf een van de minst inclusieve keuzes maakt: het uitsluiten van hele groepen makers op basis van politieke aannames.

Dat is geen nuance. Dat is geen brug bouwen. Dat is eenzijdigheid, die verhult dat er een duidelijke politieke voorkeur wordt nagestreefd, verpakt als moreel leiderschap.

Een filmfestival moet verrijken, verbreden, confronteren maar niet prediken. Het moet meerdere perspectieven toelaten, vooral wanneer die elkaar tegenspreken. Maar IDFA lijkt juist alle deuren te sluiten, behalve één.

Daarmee wordt het festival niet progressiever, maar smaller. Niet inclusiever, maar selectiever. Niet moediger, maar voorspelbaarder.