Remco Campert (86) schrijft gedichten, verhalen, romans en columns. In Elsevier doet hij wekelijks verslag van wat hij dagelijks beleeft.
Tot nu toe begint de dag nog altijd. Voor de een begint hij vroeg, voor de ander wat later. Met de regelmaat van een klok beginnen we de uren tot de onze te maken. Daarna laten we ze weer los. De tijd moet steeds worden veroverd, maar ik kan hem niet gevangen houden. De tijd is een ontsnappingskunstenaar, een boeienkoning.
Weet je nog de tijd dat we niet voor zessen naar bed gingen? Ik herinner me die tijd. Dolle jaren. Die tijd zit in mijn hoofd. Tijd is hier een afgeperkte periode in mijn leven. Die kende zijn begrenzing. Er werd in gedronken, gelachen en gevreeën. We kenden geen tijd, maar de tijd kende ons wel.
Wanneer ik sterf neemt de tijd afscheid van me. Waar blijft die tijd? Is hij met mij weg? Nee, hij voegt zich bij de eeuwigheid.
Overstoorbaar
Op dit moment in mijn leven beschouw ik de tijd als speelgoed, waarover ik naar wens kan beschikken. Ik ruim de tijd niet op. Als ik slaap probeer ik de tijd te ontwijken, maar buiten mij tikt hij geluidloos en onverstoorbaar voort. Ik kan hem niet verslaan. Dat wil ik ook niet, want hij is geen vijand. Ook geen vriend. De tijd behoort niet aan de mens.
De tijd is een spookschim die zich oplost in het niets als je hem tracht aan te raken. De tijd is het niets en het niets is het alles. De tijd is mijn aanwezigheid op aarde. Het zal mijn tijd wel duren.
Omstreeks tien voor half drie in de middag gaat er een uur in dat mij als onwezenlijk voorkomt. Alsof de tijd is opgeheven. Alsof alles stilstaat. Geluiden bevriezen. Hoewel het waait, ritselt geen blad aan de bomen buiten. Het leven verstart. Ik smeek de tijd op mijn knieën: kom terug, tijd, ik kan je niet missen.