Anita Blom: ‘Alleen maar achter aantallen aanlopen, is niet goed’

Anita Blom. Foto: Olivier Middendorp

Architectuurhistoricus Anita Blom (65) specialiseerde zich in de wederopbouw. Na de oorlog was de woningnood enorm. Er zijn lessen te trekken. ‘Voordat je iets bouwt, moet je goed nadenken.’

Anita Blom leerde als ‘humpie’ al naar gebouwen kijken. Haar vader was maquettebouwer. Eerst bij de gemeente Amsterdam, later bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, die verantwoordelijk was voor de inrichting van het nieuwe land in de droog­gelegde polders. Haar ouders scheidden toen ze heel jong was. ‘De eerste jaren zag ik mijn vader elk weekeinde. Dan gingen we of naar Artis, of naar nieuwe buurten in Amsterdam. Om samen te zien hoe al die huizen en andere gebouwen waarvan hij de maquettes had gemaakt, waren geworden.

Anita Blom (Amsterdam, 1956) is onderzoeker bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ze schreef diverse boeken. Waaronder, met landschapsarchitect Harma ­Horlings: De groene horizon, over de Flevopolder.

‘Toen hij voor de gemeente met de Bijlmer bezig was, dacht hij: Amsterdam, dit gaat niet goed. Hij is bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders gaan werken en naar Lelystad verhuisd. Ik zag hem minder vaak, maar als ik bij hem was, was dat meestal voor wat langer. Ik ging met hem mee naar zijn werkplaats. Ook in de polders keken we samen naar wat er uiteindelijk werd gebouwd. Ik vond dat heel fascinerend.’

Die uitstapjes met haar vader hebben haar, vertelt ze, enorm beïnvloed. Blom is specialist wederopbouw en naoorlogse stedenbouw bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ze stelde de in 2013 verschenen Atlas van de wederopbouw in Nederland 1940-1965 samen. Daarin worden onder meer dertig gebieden beschreven die een afspiegeling zijn van de ruimtelijke ambities en ontwikkelingen van Nederland in die periode.

Blom groeide op in de Amsterdamse Kolenkitbuurt

De RCE heeft die aangewezen als ‘wederopbouwgebieden van nationaal belang’. Specialist Blom speelde daarin een belangrijke rol. Van die dertig gebieden zijn er drie waarmee ze een persoonlijke band heeft. Het eerste is de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. Daar groeide ze tot haar tiende op – om precies te zijn in de Kolenkitbuurt.

 Zo’n aanwijzing is niet aan één persoon gebonden, hoor. Je moet het goed kunnen uitleggen

Het tweede is Den Haag Atlantikwallzone Kijkduin-Zorg­vliet. In de wijk Kijkduin ging ze op haar tiende met haar moeder wonen. Het derde is de Noordoostpolder, net boven Lelystad. Daar kwam ze dus met haar vader.

Lachend: ‘Zo’n aanwijzing is niet aan één persoon gebonden, hoor. Je moet het goed kunnen uitleggen. Die gebieden moeten een specifiek verhaal vertellen van de naoorlogse ontwikkeling in het bouwen en de ruimtelijke inrichting.’

Erfgoed kan meer zijn dan alleen iets fysieks

De Westelijke Tuinsteden werden in de jaren vijftig en zestig gebouwd als stadsuitbreiding: vijf wijken, gesitueerd rondom de Sloterplas, waar volop kon worden gerecreëerd. ‘Die wijken waren ruim opgezet. Je had veel groen, je had scholen met grote schoolpleinen en over- al waren kinderspeelplaatsen aangelegd, ontworpen door de architect Aldo van Eyck. In de tijd dat ik er woonde, was het een walhalla.

Lees het interview met architect Ellen van Loon terug: ‘Ik houd van steden die niet helemaal heel zijn’

‘In 1966 ben ik naar Den Haag verhuisd. We woonden dicht bij het gebied dat onderdeel was van de Atlantikwall, de Duitse verdedigingslinie. Dat gebied was voor de aanleg van die Atlantikwall gesloopt. Door architect en stedenbouwkundige W.M. Dudok is het ontwikkeld tot een parkzone. Mijn middelbare school was het Tweede VCL. Dat zat in een gebouw van de architect J.J.P. Oud. In de garderobe had je muurschilderingen van Karel Appel. Heel speciaal allemaal.

‘Voor de Noordoostpolder zijn na de oorlog de beste boeren van Nederland geselecteerd om daar te komen boeren. Nog steeds zijn daar de meest inventieve boeren te vinden. Dat inventieve maakt deel uit van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied. Erfgoed hoeft niet alleen iets fysieks te zijn.’

Ze werkt bij de dienst die waakt over de nationale schatkamer

Blom werkt bijna dertig jaar voor de RCE. De dienst, onderdeel van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voert de wet- en regelgeving en het erfgoedbeleid uit dat met het ministerie wordt gemaakt. De dienst doet onderzoek, verzamelt kennis, adviseert andere overheden en waakt over wat gerust de nationale schatkamer kan worden genoemd, met onder meer rijksmonumenten, archeologische vondsten, cultuurlandschappen en kunst.

 Van een aantal gebouwen moet je gewoon afblijven. Je moet geen serre bouwen aan het Paleis op de Dam

Dat is het culturele erfgoed. Voor de goede orde: de wederopbouwgebieden van nationaal belang hebben geen wettelijk beschermde status. ‘Met gemeenten zijn wel afspraken gemaakt over het borgen van de kwaliteiten van die gebieden binnen bestemmingsplannen, welstandsbeleid en dergelijke. Maar dat is vooral een intentie en dat maakt het soms lastig om te handhaven.

‘Aan de andere kant: je mag ook aan beschermd cultureel erfgoed komen. Van een aantal gebouwen moet je gewoon afblijven. Je moet geen serre bouwen aan het Paleis op de Dam. Maar er zijn monumentale gebouwen, waarvan je zegt: die hebben kwaliteiten, maar er moet iets mee gebeuren. Zo’n gebouw moet blijven leven, juist ook voor de mensen die in de omgeving wonen.’

Blom studeerde eerst biologie in Groningen

Omdat haar omgeving haar erop wees dat ze met architectuurgeschiedenis, haar eerste keus, weinig kans zou maken op een baan, besloot Blom biologie te studeren. ‘Dat vond ik ook heel leuk.’ Maar ze werd uitgeloot en deed een jaar een zogenoemde parkeerstudie in Wageningen. Daarna toog ze naar Groningen om alsnog biologie te doen. Ze kwam daar, vertelt ze, in een ‘prachtig jugendstil-achtig pand aan de Noorderhaven’ te wonen.

‘Na twee jaar ben ik met biologie ­gestopt. Ik verzette me met andere studenten tegen dierproeven en dat werd niet gewaardeerd. Ik ben radicaal omgeslagen en naar de kunstacademie gegaan, richting architectonische vormgeving. Alleen was ik niet zo kunstzinnig als ik hoopte. Ik ben meer een academisch typje. Ik ben toen toch kunstgeschiedenis gaan doen in Amsterdam.’

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Ze begon bij de RCE als generalist wederopbouw

Dat was in 1981. Zeven jaar later studeerde ze als architectuurhistoricus af op de Westelijke Tuinsteden. De banen lagen inderdaad niet voor het oprapen. ‘Ik heb een managementcursus voor werkloze academici gedaan bij De Baak – een interessante opleiding. Bij kunstgeschiedenis leerde ik hoe ik in archieven moest werken en wat bijzondere architecten en stijlen waren, maar niets over hoe ik me daarmee kon handhaven in de maatschappij.’

 Ik kon niet aarden in Limburg. Ik was veel te direct. Ik heb ook nooit echt in Roermond gewoond. Doordeweeks zat ik daar in een zusterflat

Na die cursus werkte ze kort voor het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals dat toen heette, en als projectcoördinator monumentenzorg in Roermond. ‘Dat was leuk om te doen, maar ik kon niet aarden in Limburg. Ik was veel te direct. Ik heb ook nooit echt in Roermond gewoond. Doordeweeks zat ik daar in een zusterflat.’

Begin jaren negentig begon Blom bij wat nu de RCE is. ‘Eerst als een generalist op het gebied van de monumentenzorg. In 2001 werd ik gevraagd om coördinator wederopbouw te worden. Dat kwam goed uit, want ik was in mijn studie vooral met het naoorlogse bezig geweest.’ Nadat het project over de wederopbouw was afgerond, kreeg ze de leiding over de Verkenning Post 65, een onderzoek naar onroerend erfgoed, architectuur, stedenbouw en landschapsinrichting in de periode 1965-1990.

Blom ziet overeenkomsten tussen nu en de wederopbouw

Blom vergaarde aldus heel veel kennis. In maart van dit jaar presenteerde Hugo de Jonge, CDA-minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de Nationale Woon- en Bouwagenda, waarmee hij de woningnood te lijf wil gaan. Vanaf 2024 moeten elk jaar 100.000 nieuwe huizen worden gebouwd. Pas dan wordt het al eerder genoemde streefgetal van één miljoen nieuwe woningen in 2030 gehaald.

Lees meer over Nederland, het land van de rijtjeshuizen

Ze ziet overeenkomsten. ‘Net na de Tweede Wereldoorlog was de woningnood natuurlijk enorm. We moesten echt bedenken hoe we Nederland weer moesten opbouwen. Tijdens de oorlog was er niet gebouwd en in de jaren ervoor nauwelijks – toen was het crisis. Daardoor waren er na de oorlog onvoldoende bouwvakkers.

‘Er was ook een tekort aan materialen, vooral hout. Al tijdens de oorlog is besloten: we gaan bouwsystemen gebruiken, ook om straks sneller te kunnen bouwen. Dat had regeringscommissaris Johan Ringers bedacht. Na de oorlog werd hij minister van Openbare Werken en Wederopbouw. Onze eerste bouwsystemen hebben we in Engeland gekocht. Ringers wilde ook de bouwnijverheid aanpakken door aannemers te dwingen efficiënter te werken.’

Voor de regeling Experimentele Woningbouw kun je haar wakker maken

‘Ook tijdens de wederopbouw ging het over aantallen. Maar zeker in de beginjaren werd er heel zorgvuldig nagedacht. Wat willen we eigenlijk, wat voor steden willen we bouwen? Het Rijk bepaalde en betaalde. Daar zat toen ook veel expertise: stedenbouwkundigen, architecten, sociologen.

‘Na het aantreden van minister Pieter Bogaers in 1963 ging het alleen nog maar over aantallen. Hij wilde meer dan honderdduizend nieuwe woningen per jaar. Dat lukte, ja. We zijn veel grootschalige hoogbouwflats gaan bouwen. Ideeën over de kwaliteit van de stedenbouw werden overboord gegooid – wat had je daar nou aan?

‘We hadden het geluk dat in 1967 stedenbouwkundige Wim Schut als minister aantrad. Hij had ervoor in Zoetermeer gewerkt. Den Haag kon onvoldoende uitbreiden. Schut had als opdracht gekregen: er moeten in Zoetermeer zoveel mensen komen wonen, doe maar 75 procent hoogbouw. Hier gaan mensen niet met plezier wonen, dacht hij, wie de stad uitgaat, wil toch meestal een huis met een tuin.

‘Schut bedacht de regeling Experimentele Woningbouw. Om daarover te vertellen, kun je me ’s nachts wakker ­maken. Die regeling leidde ertoe dat er diverse woningtypen kwamen, niet alleen voor gezinnen. Er werd flexibel gebouwd, waardoor huizen makkelijker konden worden uitgebreid. De derde opdracht die Schut meegaf, was: zorg ervoor dat de omgeving bijdraagt aan het woonplezier van mensen.’

Foto: Olivier Middendorp
Foto: Olivier Middendorp

Regie door de overheid blijft nodig, vindt Blom

Vraag Blom waarin Nederland uniek is, en ze noemt de bloemkoolwijken, de autoluwe woonerven die nogal rommelig ogen en waar mensen doorgaans gelukkig wonen. De meeste van die wijken ontstonden in de jaren zeventig, de pe­riode van het experimenteel bouwen.

 We dachten dat de markt het beter zou kunnen. Voor wonen moet je daar niet van uitgaan

‘Als je goed kijkt, zie je dat de kwaliteit die wij, eigenlijk al vanaf 1900, in onze volkshuisvesting en stedenbouw hebben gestopt, onovertroffen is in de wereld. In de jaren tachtig hield dat op en verschraalde de woningbouw.

‘Vanaf de jaren negentig hebben we het uit onze handen laten vallen. Omdat we dachten dat de markt het beter zou kunnen. Dat gaat misschien op voor een aantal zaken, maar voor iets wat noodzakelijk is, zoals wonen, moet je daar niet van uitgaan. Iets van regie of sturing blijft nodig.’

Blom ziet geen onderbouwing voor die één miljoen nieuwe huizen

Veel wordt er momenteel niet gebouwd, mede door de stikstofperikelen. Of dat een geluk bij een ongeluk is? ‘Als we ons zouden bezinnen, dan wel. Maar daar merk ik weinig van. Alles wat ik hoor en lees over de Nationale Woonagenda, is snelheid, snelheid, snelheid.

‘Dat streefgetal van één miljoen nieuwe huizen blijft maar rondzingen. De goede onderbouwing is nog niet geleverd. Veel gemeenten weten bijvoorbeeld niet eens hoeveel één- of tweepersoonshuishoudens in een grote gezinswoning wonen. Wát we moeten bouwen, weten we eigenlijk niet. Bouwers en projectontwikkelaars, die het hardst roepen om dat miljoen, willen vooral rijtjeshuizen neerzetten. Dat gaat snel en daar valt het meest aan te verdienen.

‘Over een kwaliteitstoets hoor ik weinig. Het Rijk doet dat niet meer. Gemeenten zijn zo uitgekleed dat ambtenaren niet verder komen dan het aanvinken van lijstjes. De provincies worden daarvoor verantwoordelijk, is er gezegd. Maar hoe? Provincies hebben zich nooit met woningbouw beziggehouden.’

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Door de geëiste snelheid wordt samenwerken als lastig ervaren

Ze pleit voor een integrale aanpak. ‘Dat is dé manier waarop je woningen bouwt en buurten, gemeenschappen en steden ontwikkelt. Over sociale cohesie hoor ik ook weinig. Bij zo’n aanpak spelen architecten, stedenbouwkundigen, sociologen, verkeersdeskundigen, bouwers, projectontwikkelaars en overheden een rol.

 Verschillende ministeries zeggen al tegen elkaar: wij zorgen voor dit, bemoei je er niet mee, want jullie doen dat en daar bemoeien wij ons ook niet mee

‘Over ruimtelijke ordening moet je goed nadenken, voordat je iets doet. Alleen maar achter aantallen aanlopen, is niet goed. Je bouwt voor minimaal vijftig jaar. We moeten aan verstedelijking werken, we moeten NOVEX-gebieden aanwijzen, we moeten snel dit, we moeten snel dat.

‘Verschillende ministeries zeggen al tegen elkaar: wij zorgen voor dit, bemoei je er niet mee, want jullie doen dat en daar bemoeien wij ons ook niet mee. Door de snelheid waarmee alles moet, wordt een integrale aanpak als lastig ervaren. Het kost tijd.’

Bloms hobby werd werk, haar werk is haar hobby

Veelgehoord: het Rijk moet weer meer regie krijgen. Over hoe dat moet, laat Blom zich niet uit. ‘Dat moet je de politiek vragen.’ Zij is ambtenaar. Als ze 66 jaar en tien maanden wordt, over een klein jaar, gaat ze met pensioen.

Lees het commentaar van Gertjan van Schoonhoven: Goed dat minister De Jonge zijn mond opentrekt over bevolkingsgroei

Blom heeft een appartement op Borneo-eiland, in het oostelijk havengebied van Amsterdam. Haar vriend woont in een monumentale boerderij in het Overijsselse buurtschap Junne. Sinds corona brengt ze daar de meeste tijd door.

‘Ik houd mijn appartement na mijn pensioen aan. Ik wil er juist wat vaker zijn. De laatste jaren ben ik weinig naar de film en het theater geweest. Dat wil ik weer meer gaan doen. En dat kan niet in Junne.

‘Ik stop niet met werken. Met dit vak kun je heel oud worden. Ik wil gemeenten en andere organisaties blijven adviseren, ik ga wellicht meer boeken schrijven. Ik heb altijd verhalen verteld over de polders, groeikernen en wat dies meer zij. Ontzettend leuk om te doen. Daar wil ik mee doorgaan. Mijn hobby werd mijn werk, mijn werk is mijn hobby.’