‘Je blijft alleen, ook na het fluitsignaal. Zo’n wedstrijd als tegen Bayern München kruipt letterlijk in je lijf. Na afloop doet alles pijn en die pijn kun je als trainer met niemand delen. Of toch, misschien met mijn vader. Hij is al ruim dertig jaar dood, maar hij is er nog steeds.
Ook op deze woensdagavond liep hij als het ware naast me door de catacomben van het stadion. Ik wilde even zijn hand pakken om te voelen hoe trots hij nu wel op me was. Die trots mis ik al vanaf mijn veertiende jaar en naarmate het succes toeneemt, wordt het gemis heviger.’
Die pijn kun je als trainer met niemand delen
Leo Beenhakker (1942) verrast met dit intermezzo in een verder afstandelijke monoloog over voetbal, trainerschap en het koninklijke Real Madrid. Het gesprek had zich weinig romantisch aangekondigd. ‘Een uurtje gezellig bijlullen en klaar, uit, over,’ zo maakte de coach zijn strakke intenties bekend toen hij het gastenkamertje in het Bernabéu-stadion kwam binnenstuiven. ‘Jullie van de pers maken me gek en ik heb daar geen tijd voor.’
Een no-nonsense Hollander in het warmbloedige Madrid, dat wil Beenhakker zijn en zo wil hij ook overkomen. Zo te horen heeft hij Michels al lang overtroefd in het toontje van de generaal die spreekt en die niet het minste weerwoord wenst te incasseren. Beenhakker spreekt zoals hij op trainingen fluit: onverbiddelijk.
De voetbalwereld is een jungle
Het vermoeden dat zijn emotieloze afstandelijkheid een zorgvuldig in stand gehouden pose is, wordt fel van de hand gewezen. ‘U bent zeker ook een van die veertien miljoen Nederlandse voetbalpsychologen die weten hoe ik mij in Madrid te gedragen heb,’ sneert hij.
Dan, ietsje milder: ‘Niks pose, ik ben een kouwe kikker en zo hoort het ook in dit vak. Wie bij Madrid traint of speelt, heeft geen tijd om wat dan ook te vieren en ook niet om tegenslagen te dramatiseren. We zijn hier in een dermate hoog tempo aan het voetballen, en dan ook nog in een spanningsveld dat nergens in Europa zijn gelijke kent, dat de ontlading pas aan het einde van het seizoen kan komen.
Als we concreet kunnen laten zien wat we gewonnen hebben. Real Madrid is een machine die je genadeloos verplicht een seizoen lang alle emoties bij je te houden.’
Beenhakker herinnert zich nog levendig wat hem enkele maanden geleden overkwam, na een smadelijke nederlaag tegen erfvijand Atletico Madrid. Honderdduizend socios joelden hem toen terug naar Holland. En de Spaanse pers krijste hysterisch mee. ‘De supporters van de “Koninklijke” draaien om als een blad aan een boom,’ zegt de trainer.

‘Het is hier altijd alles of niks. Andere clubs willen ook wel eens winnen, maar wij móeten winnen. In Nederland is een beetje voetbalgeluk voor een club en een trainer ook al mooi. Bij Madrid is falen niet toegestaan en elke nederlaag is in wezen goed voor een publieke terechtstelling. Je leeft hier altijd op drijfzand. Maar dat is een bewuste keuze geweest.
Ook ik wist natuurlijk al vrij vroeg dat de voetbalwereld een jungle is. Maar ook een jungle kan prachtig zijn, als je maar zorgt dat je niet verdwaalt. De weg niet kwijtraken: dat is het hele verhaal. En dus lever ik mijn persoonlijkheid niet in, ook niet aan succes en hysterie. Mij zien ze niet meer juichen of dansen.’
En jawel, ook de avond na de zege op Bayern München verschijnt Beenhakker als een donderwolk voor de verzamelde pers. Er kan geen lachje en geen grapje af. De antwoorden zijn stukken korter dan de vragen. De verveling druipt zichtbaar van de succesvolle coach af. Hij ligt als een zoutzak over tafel, zij het in smetteloos pak. Valentino. Witte sokken en frivole mocassins completeren de outfit van deze vedette.
Koel en afstandelijk: Leo Beenhakker in een notendop
Als een vraag hem niet bevalt of te lang duurt, begint Beenhakker opzichtig met de hand te draaien, alsof hij zich klaarmaakt om de spreker met een lassoworp de mond te snoeren. Vergeleken met dit granieten masker oogt Rinus Michels als Sneeuwwitje.
Nog norser worden de gelaatstrekken van Beenhakker als hij een uurtje later het stadion uitwandelt en wordt bestormd door een horde jongetjes die bedelen om een handtekening. Krabbelend baant de gevierde trainer zich een weg naar de vrijheid. Alleen in die lange, kaarsrechte rug van hem zie ik dat zijn eer heimelijk is gestreeld.
‘Don Leo is een vakman,’ gniffelt terreinknecht Julio met de goedmoedige uitstraling van een honderdjarige. ‘Hij weet alles van voetbal. Vraag het maar aan de spelers, die juichen over zijn tactische vondsten. Nee, een betere trainer kan Madrid zich niet dromen.’ Toch heeft Julio heimwee naar de tijd waarin Di Stéfano en Amancio hier nog de dienst uitmaakten.
Leo Beenhakker
2 augustus 1942 geboren in Rotterdam (Charlois)
1965: Debuteert als hoofdtrainer bij SV Epe
1970-1985: Trainer bij onder meer Cambuur, Go Ahead Eagles, Feyenoord, Ajax en FC Volendam
1985-1986: Bondscoach Nederlands elftal (eerste termijn)
1986-1989: Trainer van Real Madrid, wint drie landstitels
1990: Bondscoach Nederlands elftal (tweede termijn)
1990-1992: Trainer van Ajax, wint landstitel
1994-2000: Werkzaam in onder meer Mexico, Turkije en Saoedi-Arabië
2000-2006: Bondscoach van Trinidad en Tobago, leidt land naar eerste WK
2006-2008: Bondscoach van Polen, kwalificeert zich voor EK
2010: Ontvangt Rinus Michels Oeuvreprijs
2017: Benoemd tot bondsridder van de KNVB
2025: Overleden op 82-jarige leeftijd
Lyrisch fluisterend: ‘Di Stéfano had altijd tijd voor een praatje. Hij kwam hier ook nooit naar binnen of naar buiten zonder beleefde groet. Van Beenhakker moet ik de eerste hoofdknik nog krijgen. Hij is hier nu toch al bijna twee jaar en heeft me nog nooit eens toegelachen. Een kille man, meneer, maar wel een kei van een trainer. Zijn voorgangers waren de vriendelijkheid zelve maar als trainer waren ze dan weer een grote nul.’
Een trainer die ook maar iets van menselijke zwakte laat zien, wordt bij de eerste de beste tegenslag genadeloos opgepeuzeld
Voor Real-spits Hugo Sánchez valt de strenge kilte van Beenhakker best mee. De Mexicaanse wervelwind, die nog beter kan spugen en trekken dan scoren, noemt Leo Beenhakker zelfs zijn vriend. Sánchez: ‘Beenhakker staat inderdaad voor ernst en discipline. Er valt met hem niet te dollen. Maar het respect dat hij bij de spelers afdwingt, heeft toch meer te maken met zijn voetbalkennis en tactisch vernuft dan met de karwats die hij zou hanteren.
Zeker, hij is koel en afstandelijk, maar ik geloof dat hij zo is geworden. Een trainer van Real kan zich weinig menselijke gebaren permitteren. De socios en de pers hebben in Madrid geen greintje mededogen. Een trainer die ook maar iets van menselijke zwakte laat zien, wordt bij de eerste de beste tegenslag genadeloos opgepeuzeld.
Beenhakker is gevoeliger dan ooit voor de schouderklop van een vriend, weet een van zijn intimi. ‘Maar het leven op een vulkaan heeft van hem een ontoegankelijk mens gemaakt. Als de ploeg goed draait, is niet Juan Carlos maar Don Leo de koning van Madrid. En die eenzame hoogte brengt verplichtingen mee.’
De essentie van Real Madrid
Real Madrid is inderdaad een instituut. Niet voor niets wordt het Bernabeu-stadion het ‘Witte Huis’ genoemd. Met een begroting van ruim 40 miljoen gulden wil voorzitter Ramon Mendoza niet alleen de landstitel maar ook de Europacup pakken.
Zoals alle voorzitters van voetbalclubs is Mendoza een rijke zakenman die van zijn spelers verwacht dat zij op de grasmat ook zijn persoonlijke rekeningen helpen vereffenen. De persoonlijke eer van de voorzitter, ten overstaan van zakelijke en andere relaties, is vaak de belangrijkste inzet van een wedstrijd.
Overigens geldt Real van oudsher als symbool van de centrale regering. De club moet niet alleen winnen, ze moet ook nog stijl en waardigheid uitstralen. Dat een volksjongen uit Papendrecht werd geroepen om deze hoge verwachtingen mee te helpen inlossen, is op zichzelf al een mirakel.
Die jongen, door Ajax-voorzitter Harmsen ooit publiekelijk gedegradeerd tot een ‘ordinaire schreeuwer’, onderkent de omvang van het privilege ten volle: ‘Ik leef niet; 90 procent van mijn tijd besteed ik aan het voetbal. Ja, die prijs is misschien te hoog, ik mis héél veel, maar de compensatie van het spelletje overheerst nog steeds.’

‘En op dit niveau moet je alle emoties uitschakelen. Met twintig sterren om je heen – twintig egoïsten dus – die je tot een team moet smeden, kun je alleen overeind blijven op basis van puur verstandelijke beslissingen. Ik heb te maken met de voetballer Emilio Butragueño en dan pas met de mens Butragueño. Het kan niet anders of dat moet leiden tot een geamputeerd bestaan.’
‘Het is geen toeval dat ik alleen leef op een flat, ver van de kinderen in Nederland. Maar de voetbalmachine van Real heeft me ook een andere, nieuwe gelukservaring gegeven. Als ik op mijn flat mijn potje sta te koken of mijn hempie sta te strijken, kan ik me intens vredig voelen. Want daar behoor ik weer even mezelf toe.’
Voor het eerst laat de trainer een lange stilte vallen. Hij kijkt me indringend aan, alert op een mogelijke reactie van spot op dit pretentieloze geluk. Gerustgesteld vervolgt hij zijn mijmering, zij het niet zonder knorrige waarschuwing ‘dat ik geen misbruik mag maken van deze voor zijn doen erg persoonlijke ontboezeming’.
Leo Beenhakker en het gemis aan privacy
Beenhakker geeft toe dat hij een oppervlakkig leven achter de rug heeft. Maar de laatste jaren is er iets in hem veranderd. ‘Ik kan nu echt ontroerd zijn door naar een kind te kijken of door een straathond die me passeert of door een film op de televisie. Vijf jaar geleden was dat ondenkbaar.
Ik zie nu ook dingen die ik nooit heb gezien. Pas enige tijd weet ik hoe mooi een boom kan zijn. En de visioenen over een partijtje vissen op de Loosdrechtse Plassen in een bootje en met een half litertje jenever op zak, zijn ontelbaar. Ja, het kleine geluk is groter geworden.’
Beenhakker beklaagt zich over de Spaanse pers, die geen verstand van voetbal heeft, maar wel alles ziet wat er buiten het veld en liefst nog in de slaapkamer van spelers en trainer gebeurt. ‘Vorige zondag was ik een dagje vrij. De derde keer sinds augustus. Ik dacht: ideaal weer om een terrasje te doen. Maar na een half uur moest ik alweer mijn flat invluchten. Met trosjes kwamen ze om me heen staan. En maar lullen.’
Eén keer de beest uithangen in Madrid zou voor hem fataal zijn
Een vriend van de coach weet dat het absolute gemis aan privacy bij Beenhakker diep in het gemoed snijdt. ‘Leo is een gretig mens, die van het leven geen genoeg krijgt. Maar als hij eens buiten het lijntje van de “Koninklijke” wil springen, moet hij stiekem de grens over. Eén keer de beest uithangen in Madrid zou voor hem fataal zijn.’
Tijdens de wedstrijd tegen Bayern München hield de coach van Madrid zich opvallend gedeisd. Niet één keer waagde hij zich buiten de dug-out. En ook op het bankje maakte hij er beslist geen pantomime van. Beenhakker daarover: ‘Ik ben inderdaad veranderd. De dadendrang van het jonge ventje, toen nog met knalrode haren, is weggevallen. Ik ben erachter gekomen dat je met hysterisch gehobbel op en rond de bank niets bereikt.
In de ambiance van een ziedend stadion met honderdduizend gekken heeft het geen zin om je tijdens de wedstrijd waar dan ook druk over te maken. Mij zie en hoor je niet meer. Er is een onzichtbaar contact met sommige spelers, maar daar blijft het bij. Ik ben roerloos geworden, Ernst Happel achterna. Die stoïcijnse kop van Happel heb ik trouwens altijd al fantastisch gevonden. Een trainer die niet buiten de motoriek van een fluitje op twee vingers treedt, dat is pas echte kunst.’
De dag na de wedstrijd tegen Bayern staat Leo Beenhakker alweer op het trainingsveld. In diepe gedachten verzonken, het hoofd naar de grasmat gekeerd, loopt hij tussen zijn spelers. Handen in de broekzakken. Ik zie dat hij Jankovic, Sánchez en Gordillo een voor een apart neemt.
Terwijl hij hen toespreekt, houdt hij het hoofd nog steeds naar de grond gekeerd. De veldheer blijft ingetogen. Na de training staat hij de talrijk opgekomen journalisten (verveeld) te woord. En de wachtende meisjes van dertien krijgen wel een handtekening, maar ook nu nog geen glimlach.
Of hij ooit nog eens swingend voor de dag zal komen? ‘Dat gaat u geen bal aan. Als trainer ben je een eenling en ik gedraag me daarnaar. Solidariteit is in ons wereldje een grote leugen. Straks moet ik met Real tegen PSV. Guus Hiddink is al jaren een vriend van me, we hebben samen op school gezeten. Maar wat koop ik voor zo’n sentiment?
Vanenburg, Kieft, Lerby, Arnesen… ik heb al die jongens van dichtbij gekend. Maar als ze er tijdens de wedstrijd eentje moeten hebben, dan zullen ze er ook eentje krijgen. Ik moet winnen en daarvoor heb ik oorlog over, ook met mijn vrienden. Hiddink zal me nog leren kennen.’
Een kameleon die van kleur verandert
Beenhakker vreest PSV niet en de Nederlandse publieke opinie evenmin. ‘Ik ben op een hoogte gekomen dat ik alleen nog voor- en tegenstanders heb. Daartussen is er niets meer. Dat een deel van de Nederlandse pers me nooit voor vol heeft aangezien, wijt ik aan afgunst en jaloezie. Iedereen weet dat ik destijds bondscoach ben geworden op verzoek van Michels die met gezondheidsproblemen sukkelde.
Ik stond voor een onrijp elftal dat geen ervaring had en ook geen zelfvertrouwen. Ten koste van mijn eigen imago heb ik de spelers toen opgepookt met een grote bek. Sindsdien werd ik een schreeuwer en een bluffer genoemd. Men vergat erbij te zeggen dat ik geen andere wapens had. Nu spreekt iedereen ineens van het Cruijff-effect. Ik weet heus niet wat ik me daarbij moet voorstellen.
Zeker, door het winnen van de Europacup voor bekerwinnaars heeft Ajax het Nederlandse voetbal weer in de internationale circulatie gebracht, maar het zijn de spelers die dat gedaan hebben. Gullit en Van Basten waren drie jaar geleden ook niet wat ze nu zijn.

Nee nee, ik durf nog niet te delen in de euforie die al is ontstaan rond het Europees kampioenschap in West-Duitsland. Nederland is lang de kampioen geweest van de vriendschappelijke wedstrijden. Het moet eerst nog maar eens worden bewezen dat de jongens ook kunnen schitteren als er druk op de ketel staat.’
Of Beenhakker bij Real Madrid blijft, weet hij nog niet. Het armzalige perspectief dat na een verblijf bij de ‘Koninklijke’ alleen nog de provincie wacht, wuift hij weg. ‘Ik ben een kameleon die van kleur verandert naar gelang de omgeving. Ik wil best trainer van Feyenoord of van Anderlecht worden. Nee, niet meer van Volendam. Ik weet me geen raad met semiprofs. Jongens die tot vijf uur op de steiger moeten staan, kan ik niet meer motiveren. Ook een leeg stadion werkt op mij deprimerend.
Hier in Madrid bruist het elke dag van de activiteit. De club heeft zeventig mensen in dienst. Als ik niet op het veld sta, wil ik de telefoons horen rinkelen. Dat ben ik gewend geraakt. Maar Feyenoord, daar zou ik me zeker thuisvoelen. Ik heb al van jongs af aan iets met die club. En geloof me: als ik maar een groene grasmat zie met een paar ballen erop, ben ik al gelukkig. Bovendien, een beetje dichter bij de kinderen is ook nooit weg.’
De relatie tussen God en Leo Beenhakker
Leo Beenhakker vertelt nu fier over de Mercedes die hij vijf maanden geleden eindelijk heeft kunnen kopen. ‘Ik droomde al jaren van een Mercedes en toen ik na twintig jaar zwoegen eindelijk genoeg geld had en hem als mijn bezit kon betasten, voelde ik me ontroerd. Ja, zo sterk was dat.
Sommigen zullen nu wel roepen: “Wat een patser”, maar ik weet van mezelf dat ik niet blasé ben. Het arbeidersnest waarin ik gelukkig opgroeide, zal ik nooit verloochenen. De spelers van Real weten trouwens dat ik in mijn leven ook perioden heb doorgemaakt dat ik een gulden tekort kwam. Ik sta mezelf niet toe die tijd te vergeten.’
Het arbeidersnest waarin ik gelukkig opgroeide, zal ik nooit verloochenen
Een Hollandse calvinist in het rooms-nationalistische Spanje, waar zowat alle spelers een scapulier dragen en doelman Buyo zelfs voor elke doeltrap een kruisteken maakt… het blijft een vreemde combinatie. ‘Dat is het ook,’ mijmert Leo Beenhakker, ‘maar het klikt wel. Voor die kruistekens sluit ik natuurlijk de ogen. Ik was veertien toen mijn vader na een verschrikkelijke ziekte stierf. Toen ben ik radicaal van mijn geloof gevallen.
Een God die alles bestiert en zo’n blunder maakt dat hij mijn vader, vriend en gabber, m’n alles dus, van mij wegrooft, die God ken ik geen enkele autoriteit meer toe. Maar dat neemt natuurlijk niet weg dat ik de spelers van Real in hun geloof laat.
Als ik voor een trouwpartij of voor een andere feestelijke aangelegenheid nog eens naar de kerk moet, ga ik keurig achteraan tegen een muur leunen. Ik doe dan netjes mee met wat moet, in naam van de beleefdheid, maar mijn hart en hoofd blijven ondertussen hermetisch afgesloten voor al die liturgische jubel.
Als Hugo Sánchez Onze-Lieve-Vrouw wil aanroepen voor een doelpunt, is dat zijn zaak. Maar mij zul je niet meer horen meeprevelen. Daarvoor was de wrede dood van mijn vader een te grote wond. Een wond die nog regelmatig opengaat.’