In de glasfabriek waar in 250 jaar zo veel veranderde, bleef de basis hetzelfde.
Wie de productiehal binnenloopt, wordt overdonderd door een oorverdovend kabaal. De machines brullen, loeien, bonken, zoemen en dreunen. Onafgebroken, 24 uur per dag, zeven dagen per week. De glasfabriek OwensIllinois slaapt nooit.
Daarom werkt het personeel in ploegendiensten, van vroeg in de ochtend tot ver na middernacht.
Het zijn stugge, stoere kerels, verbonden door een sterk saamhorigheidsgevoel. Ze doen het samen, met z’n allen. Als één grote familie. Velen hebben tientallen jaren ervaring, sommige families zijn al generaties in dienst. De fabriek zit in hun bloed. Dat voelen ze.
Maar het is de vraag of ze zelf nog worden opgevolgd door hun eigen kroost. Hoe graag ze dat ook willen, feit is dat de fabriek nauwelijks werk voor jongeren heeft, en dan nog meestal alleen tijdelijk, via een uitzendbureau.
Hoe anders was dat twee eeuwen geleden, toen de fabriek de jeugd met open armen verwelkomde. Jonge ventjes, vaak niet ouder dan een jaar of twaalf, moesten de bloedhete koelovens inkruipen. Met hun kleine lijfjes konden ze gemakkelijk de nieuw gegoten flessen pakken, zo was de gedachte.
Dat de temperatuur in de ovens ver boven de 100 graden Celsius lag, werd voor lief genomen. Op zijn tijd viel er een jongetje flauw. Daar keek niemand van op. Even bijkomen en weer doorgaan.
Jubileumjaar
De troosteloosheid druipt van de zwart-witte archieffoto’s. Groepjes kinderen met ingevallen gezichtjes, zwartgeblakerd door rook en roet. Ze werden afgebeuld. Hun werkweek begon zondagnacht en eindigde pas zaterdagmiddag. Hoewel de toenmalige fabrieksdirecteur Christiaan Antoon Jeekel zich er hevig tegen had verzet, was het Kinderwetje van Van Houten in 1874 een omslagpunt. Daarna verdwenen de kinderen langzamerhand uit de fabriekshallen.
Het waren de Duitse gebroeders Pilgram die 250 jaar geleden afreisden naar het voormalig graafschap Leerdam, met als doel de bouw van een fabriek aan de oevers van de rivier de Linge. Hun komst, 250 jaar geleden, was allesbepalend voor het hedendaagse imago van Leerdam als glasstad. Voor de gemeente reden om heel 2015 tot jubileumjaar te bestempelen.
In essentie is het glasblazen ongewijzigd gebleven sinds het officieuze begin van de Leerdamse glasgeschiedenis, in het jaar 1765. Wel is het personeelsbestand in de loop der eeuwen flink uitgedund, zegt directeur Jules Herfst (56) tijdens een rondleiding.
Vroeger bliezen arbeiders het glas, nu doen machines dat. De mensen die nog wel in de fabriek werken, controleren of de machines hun werk wel goed doen.
Hels beroep
In de achttiende en negentiende eeuw was het ambacht van glasblazer een hels beroep. De broodmagere arbeiders bliezen zich letterlijk een ongeluk. Verslapte wangspieren, misvormde bekkens, kromme vingers en een verbrand gelaat.
Urenlang zwoegden ze in onnatuurlijke houdingen, terwijl hun longen volstroomden met rook en hun lichamen steeds ernstiger vormen van slijtage gingen vertonen. Doordrenkt van het zweet lieten ze de jenever rijkelijk vloeien. Daglicht was schaars, het meeste licht kwam van de oplaaiende vlammen uit de ovens.
Gaandeweg werd het fabriekswerk steeds minder zwaar. Sinds het glas machinaal wordt geblazen, zijn de arbeiders verlost van de meest belastende aspecten van hun vak.
In de fabriek van Owens-Illinois is het metershoge vuur vandaag de dag nergens meer te zien. Maar de verzengende hitte is nog altijd voelbaar. In de afgesloten smeltovens lopen de temperaturen op tot 1.500 graden Celsius, waardoor de nagloeiende flessen een feloranje kleur krijgen.
Onafgebroken rollen ze over de lopende band, miljoenen per dag, ruim een miljard per jaar, afgenomen door nationale en internationale bierconcerns.
Soms valt er een flesje en dreigt een kettingbotsing. Meteen stuift een van de medewerkers naar de band. Handig plukt hij het gebroken flesje van de band. De fabriek blijft draaien. Altijd.
Elsevier nummer 30, 25 juli 2015