RaRa bleef altijd hét raadsel van de jaren tachtig. Wie zaten er achter deze gewelddadige terreurgroep? Dertig jaar na de eerste echte RaRa-aanslag reconstrueert Elsevier de zoektocht van de politie naar de daders. Wat vindt die van de afloop?
Het is de nacht van 6 op 7 maart 1988. Een observatieteam van de politie volgt in Amsterdam een 29-jarige man en een 35-jarige vrouw. Die zijn vanaf een kraakpand aan de Overtoom 274 onderweg naar de wijk Slotervaart.
Het observatiekoppel maakt deel uit van het Landelijk Coördinatie Team (LCT), dat in januari 1987 in het diepste geheim is opgericht om de beruchte RaRa-bende op te rollen. Die heeft in korte tijd een reeks van politieke aanslagen gepleegd.
De twee Amsterdammers die de politie volgt, zijn René Roemersma en zijn vriendin Henneke Hagen; het LCT beschouwt ze als twee van de vier kernleden van RaRa. Het tweetal wordt op dat moment al vijf maanden dagelijks geobserveerd en gevolgd.
Roemersma en Hagen fietsen vanaf de Overtoom in de richting van de Kinkerstraat, steken aan het eind de Kostverlorenvaart over en rijden vervolgens naar een Shell-benzinestation op de Postjesweg 527 in Slotervaart. Die nacht worden in heel Nederland tegelijkertijd 37 benzinepompstations van Shell vernield in het kader van de Anti-Shell-campagne ’88’. De actie zou nooit worden geclaimd.
Het observatieteam ziet dat er die nacht, omstreeks half twee, vier mensen bij het Shell-station op de Postjesweg zijn. Roemersma wordt een uur later, om half drie, weer bij het benzinestation geobserveerd, nadat hij eerder van het terrein is afgelopen. Kort daarna verlaten ook Henneke Hagen en de andere twee het pompstation. De politie stelt later vast dat de slangen zijn doorgesneden, de nozzles (spuitkoppen) weggenomen en de nozzle-bakken volgespoten met purschuim.
Nu, ruim 27 jaar later, zegt Paul Martens, toenmalig leider van het LCT: ‘Eén en één was twee. Roemersma en Hagen hadden dat gedaan. Geen twijfel over mogelijk. Die avond hebben we ze niet aangehouden, omdat dan onze observatieteams stuk waren gegaan.’ Het LCT beschouwde Roemersma als dé bommenmaker, hoofddader en informeel leider van RaRa.
Gewelddadige jaren
De eerste helft van de jaren tachtig was bijzonder roerig door de zogeheten ‘politiek-activistische gewelddadigheid’ van (extreem-)linkse groeperingen in Nederland. De politie schatte destijds dat er in bijvoorbeeld 1983 en 1984 gemiddeld zo’n zestig acties en aanslagen per jaar waren, dus meer dan eens per week. Vrijwel nooit kwam het tot aanhoudingen, laat staan tot veroordelingen.
Dit waren ook de jaren dat de kraakbeweging oppermachtig was in de hoofdstad, elke ontruiming uitdraaide op een gewelddadige, massale veldslag met de Mobiele Eenheid en de kraakbolwerken Lucky Luyk en De Grote Keyser illustere namen werden. De daders van de acties en aanslagen kwamen vooral uit de (harde kern van de) kraakbeweging, en aanpalende anarchistische en ‘anti-imperialistische’ groeperingen met kleurrijke namen.
Een van de bekendere was de rabiate anti-militaristische groep Onkruit, waarin de latere GroenLinks-politicus Wijnand Duyvendak een prominente rol speelde. Later bleek een aantal RaRa-leden uit Onkruit te zijn voortgekomen.
Toen de Centrale Recherche Inlichtingendienst (CRI) in het kader van het LCT-onderzoek in de eerste maanden van 1987 de strafbare feiten van het gewelddadige politieke actiewezen eens grondig in kaart ging brengen, kwamen ze tot het schokkende aantal van zevenhonderd delicten die tussen 1984 en 1987 waren gepleegd.
Dat betrof relatief lichte overtredingen als het verwijderen van alle straatnaamborden in de Transvaalbuurt in Amsterdam, maar ook reeksen inbraken, vernielingen, sabotageacties, bomaanslagen en brandstichtingen.
De meest gewelddadige groepering was RaRa. RaRa pleegde tussen 1984 en 1988 in Nederland dertien verschillende aanslagen met brandbommen en andere zware explosieven en veroorzaakte in totaal voor circa 150 miljoen gulden schade (vergelijkbaar met bijna 115 miljoen euro nu).
De eerste maal dat Nederland van RaRa hoorde, is binnenkort dertig jaar geleden, op 17 september 1985. Toen brandde een vestiging van groothandel Makro in Duivendrecht volledig af na een aanslag met brandbommen. De aanslag richtte een schade aan van meer dan 50 miljoen gulden (bijna 40 miljoen euro nu). Een – tot dan toe – onbekende groepering met de naam Revolutionaire Anti-Racistiese Aktie eiste in een telefonische melding bij de Volkskrant de verantwoordelijkheid op.
De terreurgroep hanteerde uiteenlopende ludieke spellingen en beweerde te strijden tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika.
Tijdens het LCT-onderzoek bleek dat leden van wat later RaRa zou worden, al eerder, op 11 september 1984, een bomaanslag hadden gepleegd op het Van Heutszmonument in Amsterdam, geclaimd door de Groep Koetoh Reh, én, op 7 januari 1985, een aanslag op de villa van de oliehandelaar John Deuss, eigenaar van Transworld Oil in Berg en Dal. Deze deels mislukte aanslag werd opgeëist door Pyromanen tegen Apartheid.
Brandbommen
In de jaren daarna, tot en met januari 1988, volgde nog een lange reeks aanslagen met explosieven en brandbommen. Op een PTT-schotelantenne en het kantoor van het Internationaal Olympisch Comité in Amsterdam, op Makro-vestigingen in Duiven, opnieuw Duivendrecht en Nuth, op het emballagebedrijf Van Leer in Amstelveen, op een Shell-
benzinestation in Nieuwegein, de Shell-brandstoffenhandel Boot Olie in Alphen aan den Rijn en een mislukte aanslag met brandbommen op de paspoortendrukkerij KEP/ELBA in Schiedam.
Vanaf 1991 volgde weer een reeks aanslagen, onder meer op twee ministeries en het huis van toenmalig staatssecretaris van Justitie Aad Kosto (PvdA), die werden geclaimd door een groep die zich ook RaRa noemde. Die hield zich niet langer bezig met het armzalige lot van ‘de zwarten’, maar keerde zich tegen het als ‘fascistisch’ gekarakteriseerde vreemdelingenbeleid van het derde kabinet-Lubbers.
De politiemensen die Elsevier sprak, gaan er om meerdere redenen vanuit dat dit een heel andere dadergroep betreft dan die van RaRa in de jaren tachtig. De daders van die tweede reeks aanslagen zijn nooit gevonden, dus er kan nooit met zekerheid worden vastgesteld of dat klopt. Dit verhaal gaat over de zoektocht naar RaRa in de jaren tachtig.
Onaantastbaar
Zeker de Makro-aanslagen waren voor Nederlandse begrippen ongekend zwaar en heftig. Ze brachten het moederbedrijf van Makro, de Steenkolen Handels Vereniging (SHV), binnen een jaar op de knieën. De Makro-keten was onverzekerbaar geworden. SHV verkocht al zijn bedrijven in Zuid-Afrika. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de Criminele Inlichtingendienst (CRI) en de politiekorpsen hadden jarenlang echt geen idee wie er achter RaRa zaten. De daders waren ongrijpbaar, leken onaantastbaar.
Vooral door de brutaliteit en de gewelddadigheid van de aanslagen, al vielen er geen doden, en het feit dat de SHV was bezweken voor gewelddadige chantage werd de pressie op toenmalig minister van Justitie Frits Korthals Altes (VVD) groot om na jaren eindelijk korte metten te maken met RaRa.
Op 15 januari 1987, vijf dagen nadat er opnieuw een grote Makro-brand was gesticht in Nuth (Zuid-Limburg), werd het Landelijk Coördinatie Team opgericht in Amsterdam. Dat zou zich exclusief richten op de opsporing van de RaRa-daders.
Het LCT begon in een leegstaande conferentiezaal van politiebureau Meer en Vaart in Osdorp met alleen twee telefoontoestellen. Het team bestond behalve uit teamleider Paul Martens en plaatsvervangend teamleider Arie Verheul, uit één rechercheur van de Bijzondere Zaken Centrale (BZC, on derdeel van de CRI), één officier van justitie, elf rechercheurs voor de tactische recherche, onder wie twee coördinatoren, aanvankelijk één en later twee rechercheurs van de technische recherche (TR), één coördinator en twee rechercheurs die zich met analyse bezighielden, vijf administratieve krachten en een observatieteam van zes politiemensen.
Het LCT viel onder de verantwoordelijkheid van de landelijke officier van justitie voor terreurbestrijding. Daarnaast had er tweewekelijks overleg plaats tussen de BZC-man, een LCT-leidinggevende en een medewerker van de BVD. Alle teamleden van het LCT kregen cijfercodes en traden niet onder hun eigen naam naar buiten.
‘Het team bestond uit zo’n 25 man,’ vertelt Verheul. Het was aanvankelijk een rommeltje met politiemensen uit allerlei disciplines en windstreken. Er zaten doorgewinterde rechercheurs bij, maar ook iemand van de verkeerspolitie, en politiemensen uit Amstelveen, Nijmegen, Limburg-Zuid, Den Haag en Utrecht. Vijf tot zeven man kwamen van het Amsterdamse korps uit het zogeheten Pamflettenteam dat de harde kern van de kraakbeweging in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt onderzocht.
‘Niemand had er eigenlijk echt zin in,’ zegt Martens. ‘Dat gold trouwens ook voor mij, want we hadden helemaal niks. Geen enkel aanknopingspunt. We hadden een enorme berg van zevenhonderd delicten, maar wisten gewoon niet waar we moesten beginnen.
‘De meeste teamleden moesten van ver komen. Alle politiekorpsen werkten in die tijd zelfstandig en hun databestanden waren helemaal niet gekoppeld. Er was wel wat gefragmenteerde informatie, maar niemand had het bij elkaar gebracht. We hadden geen beeld- en geluidapparatuur, geen computers. Het was gewoon drie keer niks. Wij waren gewend om gewone criminelen te vangen. Daar hadden wij verstand van. Maar dit was gewelddadig politiek activisme, zoals het toen heette, en daar hadden wij echt totaal geen ervaring mee.’
Contacten
Het team beschikte wel over een reeks zeer ervaren rechercheurs, maar op andere terreinen was de deskundigheid binnen de overheidsdiensten bescheiden. De technische recherche onderhield goede contacten met het Gerechtelijk Laboratorium, maar verscheidene malen was ‘het onderzoek zo ingewikkeld’ voor dit lab dat buitenlandse onderzoekslaboratoria van het Bundeskriminalambt te Wiesbaden en New Scotland Yard in Londen moesten worden ingeschakeld. Voor bijvoorbeeld het maken van een stemanalyse moest al de assistentie worden ingeroepen van Scotland Yard.
Ook bleek het Gerechtelijk Lab niet in staat om een herkomstonderzoek uit te voeren. ‘De Bijzondere Zaken Centrale van de CRI was überhaupt niet in staat om enige technische ondersteuning te verlenen. Ook de technische man van de BVD was niet in staat om de technische recherche terzijde te staan,’ meldt een evaluatierapport van het LCT. Daderprofilering stond bij de politie ook nog in de kinderschoenen, vertelt Verheul. Sterker nog: er bestond nog geen cursus misdaadanalyse in Nederland.
Pas in het najaar van 1987 werd op de rechercheschool in Zutphen een proefcursus misdaadanalyse georganiseerd. ‘We hebben daar nog twee mensen van ons team naartoe gestuurd en die hadden op zeker moment enige kennis op dat terrein.’ Voor de analyse van de verslagen was het team aangewezen op het tekstverwerkingsprogramma Wordperfect.
Na twee maanden ‘ploeteren’, verhuisde het LCT van het politiebureau in Osdorp naar de Marechaussee Kazerne in Watergraafsmeer. ‘Toen we daar zaten, heb ik een notitie geschreven, waarna we 4 ton kregen uit de pot Bijzondere Opsporingskosten Politie. Toen hadden we dus eindelijk een budget,’ zegt Martens.
‘Dat was mooi natuurlijk, maar ik mocht het geld alleen besteden aan huisvesting en vervoer. Daarvan kon ik de huur van ons kantoor betalen en elke maand weer twee nieuwe auto’s huren. Maar als we een computer nodig hadden, kon dat dus eigenlijk niet. Alles werd op den duur geboekt als huisvesting of vervoer, zodat het team kon werken. Het geeft wel aan onder welke omstandigheden wij moesten functioneren.’
Harde kern
Aanvankelijk richtte het LCT-onderzoek zich op de harde kern van het krakersbolwerk in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam. Na de grote Makro-brand bij Nuth waren er tips binnengekomen dat enkele RaRa-daders in deze buurt zouden wonen. Vooraanstaande leden van de kraakbeweging werden gevolgd en onderzocht.
‘Op zich was dat niet zo gek,’ zegt Verheul. ‘Al die activisten in de linkse hoek kwamen voort uit de kraakbeweging. Half Amsterdam woonde in een kraakpand en krakers deden niets anders dan lang uitslapen en foute dingen beramen. De voormalige mannen van het Pamflettenteam zijn daarmee – meen ik – een half jaar bezig geweest.
Maar wat ze nou hebben gedaan, was mij volstrekt onduidelijk. Na een paar maanden tekende zich toch wel af dat we totaal in de verkeerde hoek aan het zoeken waren. Er kwam helemaal niets boven tafel dat aan de RaRa-aanslagen kon worden geknoopt. Het was totaal verspilde energie.’
Het LCT besloot systematisch oude zaken opnieuw te onderzoeken, maar liep volgens Verheul al snel tegen een groot praktisch probleem aan. Diverse gemeentelijke politiekorpsen hadden de fysieke sporen die na de brandstichtingen waren aangetroffen, niet goed veiliggesteld. ‘Sommige korpsen hadden dat keurig gedaan, maar andere hadden de spullen gewoon ergens onder in een kast gegooid. Met wat we vonden, hebben we een aantal zaken kunnen reconstrueren, maar toen hadden we nog steeds niets.’
Na de harde kern van de kraakbeweging richtte het LCT-onderzoek zich op Zuid-Afrikaanse dienstweigeraars die in Nederland woonden. Een ‘bron’ had het LCT getipt dat Zuid-Afrikanen uit deze groep achter de RaRa-aanslagen zaten en van plan waren in juni 1987 opnieuw aanslagen te plegen op vestigingen van Shell en Philips.
Een groot probleem was dat de beweringen van de bron kennelijk ‘niet geanalyseerd en geëvalueerd’ konden worden. Het LCT werkte twee maanden op volle sterkte om uit te zoeken of de dienstweigeraars inderdaad iets met RaRa te maken hadden. Maar na dat onderzoek werden de beweringen opgeborgen ‘in het sprookjesarchief’.
‘We zochten natuurlijk ook in de hoek van Onkruit, dat onder leiding stond van Duyvendak,’ zegt Paul Martens. ‘Ik herinner me dat er in dat jaar door Onkruit nog een zendmast werd omgezaagd op de Lemelerberg. Die groep werd ’s nachts aangehouden en gecontroleerd door de marechaussee, maar die heeft toen niet goed doorgevraagd en ze laten lopen. In de bus bleek later Duyvendak te zitten.’
De aanslag op de militaire zendmast werd gepleegd op de avond van 9 februari 1987, uit protest tegen een NAVO-oefening. Het LCT-onderzoek naar Onkruit werd al snel gestaakt. Later bleek dat een deel van RaRa wel degelijk uit deze anti-militaristische groep voortkwam.
Martens is er overigens van overtuigd dat Duyvendak zelf nooit deel uitmaakte van RaRa. ‘Die vier van RaRa trokken dag in, dag uit met elkaar op. Duyvendak is daarbij nooit, maar dan ook nooit geobserveerd. Hij kwam gewoon niet voor in hun Umfeld.’
Anti-apartheidsbeweging
Na de dienstweigeraars concentreerde het onderzoek zich op de anti-apartheidsbeweging in heel Nederland. Die beweging was in die jaren enorm. Naast landelijke organisaties als de Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN) en het Komitee Zuidelijk Afrika (KZA) zaten er overal in het land lokale clubjes. In elke zichzelf respecterende stad was in die jaren naast een Albert Heijn ook een antiapartheidscomité gevestigd.
Al in de jaren zeventig zetten anti-apartheidsorganisaties, zoals het KZA, campagnes op tegen de Koninklijke Shell om deze multinational uit Zuid-Afrika te krijgen. In de jaren tachtig nam het aantal acties tegen een bonte verscheidenheid van winkels en ondernemingen flink toe. In Aan de goede kant. Biografie van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging 1960-1990 inventariseert Roeland Muskens bijna zestig acties en aanslagen van de ‘radicale beweging’. Vernielingen, bekladdingen, verf- en stinkbommen, maar ook een reeks stevige sabotageacties en bomaanslagen, deels geclaimd door RaRa.
De Koninklijke was het favoriete doelwit. Volgens een woordvoerder van Shell zelf, schreef NRC Handelsblad op 18 april 1989, was het aantal aanslagen op benzinestations en andere vestigingen op dat moment opgelopen tot tweehonderd.
Ook het onderzoek naar de anti-apartheidsbeweging leverde geen enkel aanknopingspunt op met RaRa. Op 19 en 26 juni 1987 werden er in een week tijd opnieuw twee grote RaRa-aanslagen gepleegd in respectievelijk Nieuwegein en Alphen aan den Rijn. Het LCT stelde samen met de plaatselijke politiekorpsen een uitvoerig onderzoek in. Nu kwamen er aanwijzingen bij de politie binnen dat er vanuit de regio Leiden/Gouda contacten waren met leden van ‘de beweging’ in Amsterdam en richtte de recherche-inspanningen zich op deze steden.
Na de RaRa-aanslag in Alphen aan den Rijn werd in samenwerking met de Alphense gemeentepolitie gebruikgemaakt van het televisieprogramma Opsporing Verzocht om tips te krijgen. Het LCT bleef onzichtbaar. De resultaten waren nihil.
‘RaRa zou in de regio Leiden/Gouda zitten. Maar ook daar hebben we helemaal niets gevonden,’ zegt Arie Verheul. ‘Geen enkel spoor. We konden gewoon geen verdachten aan feiten koppelen. Alles glipte elke keer weer door onze vingers. Ik moet zeggen dat ik dat zelf heel erg frustrerend vond. Eigenlijk wist heel lang niemand in Nederland wie er nou achter RaRa zat. De BVD wist het niet, de inlichtingendiensten van de politie wisten het niet en wij wisten het ook niet. Dat was heel apart natuurlijk. Iedereen vond er wat van, dacht er wat van. Maar er was gewoon helemaal niemand die het echt wist.’
Eerste spoor
Toch kwamen na de aanslagen in Alphen aan den Rijn en Nieuwegein in juni 1987 de eerste lichtpuntjes in het onderzoek. ‘Op 26 juni 1987 was die aanslag in Alphen bij Van Staveren Marion Gas, beter bekend als Boot Olie,’ vertelt Martens.
‘Het gebouw was weliswaar tot op de grond afgebrand, maar na een grondige zoektocht in de kelder vonden we toch een paar elektronica-onderdelen.’ Ook de claimbrief die bij journalisten werd bezorgd, bleek te passen in een reeks van RaRa-claimbrieven.
Bij de aanslag een week eerder in Nieuwegein op een benzinestation waren waarschijnlijk twee bommen gebruikt, waarvan er één niet tot ontbranding was gekomen en alleen was gaan smeulen. Martens: ‘Dus wij vonden een bom die vrijwel volledig intact was, waar een bijzonder stukje elektronica in zat dat bijna niet werd verkocht. Onze technische rechercheurs vonden toen op het explosief een stuk plakband met een verfsplinter.’
Ook bij de deels mislukte aanslag op de Makro in Duivendrecht in 1986 waren fysieke sporen gevonden: een verfsplinter op plakband die voor het explosief was gebruikt, een identieke combinatie van elektronica-onderdelen die bij elektronicazaak Tandy waren gekocht en er bleken dezelfde springstoffen te zijn gebruikt.
Het Gerechtelijk Laboratorium onderzocht de verfsplinter. Het verfspoor bleek later, na huiszoekingen op 11 april 1988, een perfecte match (een souche) te vormen met een missende verfsplinter van de als werkblad gebruikte deur die in de woning van René Roemersma aan de Overtoom werd gevonden.
In augustus 1987 beschikte het LCT natuurlijk nog niet over deze kennis. Het team kon de fysieke sporen nog steeds niet verbinden aan enige verdachte. ‘Op dat moment hebben we gezegd: “Jongens dit gaat het niet worden,”‘ zegt Verheul. ‘We moesten het echt totaal over een andere boeg gooien. Half september 1987 besloten we een denktank op te richten die bestond uit Paul Martens en mij, een CRI-man en een BVD-adviseur.’
Inspanning
Het strafonderzoek richtte zich op vijftien strafbare feiten waarvan na zeven maanden onderzoek was gebleken dat ze in een reeks stonden, wegens de overeenkomsten in de modi operandi, fysieke sporen of directe koppelingen met één of meerdere verdachten van aanslagen geclaimd door RaRa of aan RaRa toegeschreven.
‘We zeiden: “Nu laten we alles los,”‘ vertelt Verheul. ‘We gaan bij elkaar zitten en alles wat we aan informatie hebben, nogmaals doorlopen in alle bestanden en alle informatiesystemen. We gingen heel gestructureerd te werk. We zijn alle verdachte groepen en plaatsen delict, de gebruikte methodes en technieken, de gevonden onderdelen opnieuw gaan onderzoeken. Dat heeft enorm veel inspanning gekost, maar we hebben toen nog heel veel sporen uit het hele land kunnen verzamelen.
‘We zijn ook nog een keer de claimbrieven goed gaan bestuderen. Deskundigen van de Universiteit van Amsterdam konden eruit halen dat de auteur waarschijnlijk een hoogopgeleide vrouw was. Door de overeenkomsten in die brieven konden we eindelijk heel veel zaken met elkaar verbinden die eerder niet met elkaar waren verbonden doordat ze niet door RaRa waren geclaimd.’
Uit dit onderzoek kwamen ook belangrijke overeenkomsten in de modi operandi naar voren van de RaRa-aanslagen met de twee aanslagen op de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 (21 augustus 1986), de aanslag op het Van Heutszmonument (11 september 1984) en later de mislukte aanslag op KEP/ELBA in Schiedam van januari 1988.
Na al dat brainstormen en analyseren, kwam uiteindelijk de meest waardevolle informatie bovendrijven: vier, vijf namen van verdachten die nog niet eerder scherp in beeld waren gekomen.
‘We wisten dat dat de groep moest zijn,’ zegt Arie Verheul. ‘Ze woonden allemaal in Amsterdamse kraakpanden en leefden van een uitkering. Maar ze waren niet betrokken bij zichtbare politieke acties en leefden ogenschijnlijk een onopvallend leven. Die kerngroep bestond uit René Roemersma, Henneke Hagen, Bert H. en Fons B. Uiteindelijk kwamen er tien verdachten in beeld. Roemersma was meteen, al maanden voor zijn aanhouding, voor ons de hoofdverdachte.’
Verheul: ‘Die namen zaten gewoon verborgen in allerlei informatiesystemen die nooit voor ons waren opengelegd. Doordat we toegang kregen tot die systemen, zagen we opeens welke zaken aan welke namen waren gekoppeld. Tot dat moment wisten we dat niet. Ze hebben ons gewoon een half jaar in cirkels laten rondzwemmen.’
Dat bleek wel in augustus 1988 uit het requisitoir van de officier van justitie in het proces tegen René Roemersma. Daarin staat dat bij de Criminele Inlichtingendienst Amstelveen al in 1985 ‘informatie over de betrokkenheid van Fons B. en Henneke Hagen bij de Makro-brand Duivendrecht 1985’ was. ‘Omdat deze informatie in die tijd op zichzelf stond en er geen andere aanwijzingen beschikbaar waren in die tijd, is toen niet tot aanhouding overgegaan.’ De relatie van het LCT met de BVD is een verhaal apart.
Doorbraak in Schiedam
Drie maanden na de afronding van het denktankonderzoek kwam eindelijk bewijsrechtelijk de echte doorbraak voor het LCT: de mislukte aanslag op de paspoortendrukkerij KEP/ELBA in Schiedam op 25 januari 1988. Op het dak van de drukkerij, waar nieuwe fraudebestendige paspoorten werden gefabriceerd, werden zes jerrycans met een mengsel van benzine en olie gevonden, die via vier explosieve ladingen met elkaar waren verbonden.
De daders konden de bom niet tot ontbranding brengen omdat het alarm afging nadat ze waren binnengedrongen. De Schiedamse politie was in aantocht.
De gebruikte bom-onderdelen van twee eerdere aanslagen op de Makro in Duivendrecht in 1986 en die op het Shell-
pompstation in Nieuwegein in 1987 kwamen overeen met de spullen die voor de KEP/ELBA-bom waren gebruikt, zoals een schakelklok, flitslampjes, een hobbydoosje, phonoplaatjes en -pluggen en de toepassing van een tweevoudige ontsteking, die ook was gebruikt bij de aanslag op het Van Heutsz-monument in september 1984.
Daarnaast werd zowel bij de KEP/ELBA-aanslag als de aanslag in Duivendrecht van 1986 gebruikgemaakt van een mengsel van natriumchloraat en suiker als springstof, een veiligheidsschakelaar en een ‘nogal dure elektrolytische condensator’, aldus de officier van justitie later in zijn requisitoir.
Bonnen
Maar de feestvreugde bij het LCT brak pas goed los toen het op onderdelen van de bom de vingerafdrukken van René Roemersma aantrof. Er was nu een rechtstreekse en spijkerharde relatie te leggen tussen de ‘groep Roemersma’ en RaRa.
De elektronica bleek gekocht te zijn bij een Tandy-winkel op de Rozengracht. Vijf rechercheurs werkten wekenlang een stapel van 80.400 Tandy-kassabonnen door. Er werden bonnen gevonden van elektronica-onderdelen die werden gebruikt bij de aanslagen op de oliehandelaar Deuss in Berg en Dal, de Makro in Duivendrecht, de Shell-opslag in Alphen aan den Rijn en van onderdelen die werden aangetroffen bij de aanslag in Nieuwegein.
‘De verkoper herinnerde zich bovendien de kopers,’ zegt Paul Martens. ‘Twee mannen van wie er één een lange leren jas droeg, waren zeer waarschijnlijk Roemersma en Bert H. Toen zijn we de volledige administratie van twee Tandy-winkels op de Rozengracht en de Vijzelgracht gaan doorzoeken. Tienduizenden bonnen. Op een gegeven moment vonden we een paar bonnen voor die onderdelen met foute postcodes en wisten we dat we in de goede richting aan het zoeken waren. Onze technische rechercheur kon bovendien de gekochte elektronica-onderdelen koppelen aan de samenstelling van de explosieven.’
‘We hebben van al die onderdelen de kassabonnen gevonden bij Tandy en de kopieën daarvan bij wel drie verschillende RaRa-verdachten, waaronder één bij Roemersma,’ zegt Herman van Hoogen. ‘Dan kun je wel roepen dat iemand anders die bonnen daar heeft neergelegd, maar daar kom je toch echt niet mee weg.’
Op een stuk plakband waarmee het KEP/ELBA-explosief bijeen werd gehouden, werden naast Roemersma’s vingerafdrukken opnieuw verfschilfers van Roemersma’s werkblad gevonden, die eerder ook op explosieven in Nieuwegein en Duivendrecht waren aangetroffen. Op het werkblad werden later uitsluitend de vingerafdrukken van Roemersma ontdekt.
‘Die vingerafdrukken zaten bovendien ook op verschillende elektronica-onderdelen van de ELBAbom,’ vertelt Herman van Hoogen. ‘Daar is natuurlijk maar één verklaring voor, namelijk dat Roemersma die bom had gemaakt.’
Ook werd later vastgesteld dat één van de jerrycans was gekocht bij een Texaco-benzinestation aan de Marnixstraat, op een steenworp afstand van het hoofdbureau van de politie. Bij een fotoconfrontatie herkende de verkoper Roemersma als de koper aan wie hij ‘tussen vrijdag 15 en zaterdag 16 januari drie van dergelijke jerrycans heeft verkocht’.
Samenhang
‘Door het onderzoek naar de Tandybonnen konden we eindelijk een bewijstechnische samenhang aantonen tussen een hele reeks zaken,’ zegt Verheul.
‘Dat betekende dan dat als zaak 1 werd bewezen, daarmee ook zaken 2, 3 en 4 enzovoorts waren bewezen en dat die dus allemaal door dezelfde dadergroep waren gepleegd. Daarmee kregen we een hele trits zaken in beeld, waaraan één dadergroep kon worden geknoopt, namelijk de groep rond Roemersma.’
De drie RaRa-verdachten van de mislukte KEP/ELBA-aanslag waren volgens het requisitoir en het Algemeen Dossier van het LCT: René Roemersma, Henneke Hagen en Bert H.
‘Als die aanslag in Schiedam was gelukt, dan hadden we daar ook een fikse brand gehad, hoor,’ zegt Verheul. ‘Er stonden wel zes volle jerrycans met 45 liter olie en benzine op het dak klaar. Goedemorgen zeg! Maar door ELBA kwam het onderzoek meteen in de operationele fase. Dat bestond vooral uit het bijna de klok rond observeren en volgen van de vier verdachten. Vervolgens is het team ook fors uitgebreid naar 72 man.
‘Wij wilden doorrechercheren om meer bewijzen te verzamelen tegen de hele RaRa-groep. We dachten: als we Roemersma maar goed in de gaten houden, kunnen we voorkomen dat hij nieuwe aanslagen pleegt. Wij hoopten natuurlijk dat we de voorbereidingen van een nieuwe aanslag op het spoor zouden komen en ze op heterdaad met de spullen in de auto konden aanhouden.
‘Die aanslag in Schiedam kwam voor ons als een volkomen verrassing. Als we daar van tevoren van geweten hadden, dan hadden we die hele kerngroep kunnen pakken en waren ze allemaal de bak ingedraaid. Maar het was wel de kracht van de politiek- activistische groepen zoals RaRa dat ze de zaken heel goed stil konden houden. Ze hadden een goed netwerk en konden de zaken goed organiseren.’
Sinds september 1987 concentreerde het LCT zich vrijwel volledig op René Roemersma, Henneke Hagen, Bert H. en Fons B. Paul Martens: ‘Zij werden, voor zover mogelijk, voortdurend geobserveerd. Dat was lastig, want ze gingen altijd op de fiets naar elkaar toe en vervolgens bijvoorbeeld met elkaar praten in het Vondelpark. Wij mochten niet in de woningen afluisteren. Alleen de telefoons werden getapt, maar daar is nooit enige informatie uit gekomen.’
‘Ook al heb je honderd man, het is gewoon niet te doen om vier mensen 24 uur per dag te observeren,’ zegt Verheul. ‘Iemand een uur of drie, vier achternarijden, lukt nog wel. Maar 24 uur per dag is verschrikkelijk ingewikkeld. Je hebt er enorm veel mensen voor nodig en de kans dat je een keer wordt gezien, wordt met de dag groter.
Observeren
‘De observaties hadden plaats door teams in auto’s en lopend op straat, in het openbaar vervoer en in openbare gelegenheden, zoals restaurants. Observeren vanuit panden in de omgeving was heel moeilijk voor ons, omdat de verdachten allemaal in kraakpanden woonden met veel kraakpanden en krakers in hun omgeving. Dan kun je als politie al snel bij de verkeerde aankloppen met je vraag: “Mag ik hier even een paar weken observeren?”
‘Binnen de kortste keren hebben de krakers bovendien in de gaten wie je aan het observeren bent en loopt je onderzoek meteen stuk. Je moet alles doen om te zorgen dat je zelf niet wordt gezien.’
De observatieteams beschikten in de jaren tachtig ook helemaal niet over geavanceerde peil- of afluisterapparatuur. ‘Door de gebrekkige middelen die we toen hadden, was het observeren een ongelooflijk zware klus,’ zegt Arie Verheul. ‘We hadden wel auto’s met camera’s, maar die waren heel primitief. Zo’n camera moest bovendien met een ingewikkelde operatie in de auto worden weggewerkt. We hadden ook geen peilapparatuur.
‘De telefoons werden wel getapt, maar ik kan me niet herinneren dat daar iets uitkwam. Daar waren ze blijkbaar alert op. Technisch was er toen nog heel weinig mogelijk. Het afluisteren in panden kwam toen helemaal niet voor. Daarvoor moest je in de woning draden gaan trekken voor de voeding. Dat moest dan ook nog eens stiekem gebeuren, want er was wettelijk nog niets geregeld. Voor je daarvoor toestemming kreeg, moest er zo ongeveer sprake zijn van een ontvoering van de Koningin.’
RaRa aangehouden
Op 11 april 1988 bereikte de operationele fase van het LCT haar hoogtepunt. Om zeven uur ’s morgens viel een enorme groep agenten onder leiding van vier rechters-commissarissen tijdens een gecoördineerde actie acht Amsterdamse kraakpanden binnen om huiszoekingen en aanhoudingen te verrichten. In totaal waren zo’n 170 politiemensen bij de politieactie betrokken, waaronder een peloton van de Mobiele Eenheid.
Acht leden van RaRa, onder wie hoofdverdachte Roemersma, werden die morgen aangehouden en voorgeleid. Twee verdachten werden later gearresteerd. ‘Met de huiszoekingen wilden wij vooral technische sporen en andere bewijsmiddelen vinden en veiligstellen,’ zegt Arie Verheul. ‘Bij Roemersma, de belangrijkste man en drijvende kracht, leverde dat veel op en daar waren we natuurlijk heel blij mee.’
De fysieke sporen die bij Roemersma werden aangetroffen, werden hierboven al uitvoerig belicht. Maar in de panden van de andere verdachten was de vangst een stuk schraler. In de woning van het vermoedelijke RaRa-kernlid Bert H. werd een ‘verlengstuk van een doppenset’ gevonden die een match vormde met een volledige doppenset die bij de KEP/ELBA-bom was aangetroffen.
Daarnaast vond de politie een witte Curver-diepvries-doos, waarin restanten natriumchloraat werden aangetroffen. Natriumchloraat vormt in combinatie met andere stoffen zoals suiker een veelgebruikte springstof, ontstekingslading en was toen in Nederland moeilijk te verkrijgen. Eenzelfde Curver-diepvriesdoos met natriumchloraat werd in Schiedam gevonden.
Verder werden bij Bert H. getypte teksten aangetroffen die wat betreft het lettertype en afwijkingen, overeenkwamen met de claimbrief die in de zaak-Van Heutsz was opgedoken; daarnaast bonnen van fotoflitslampjes die in de ontstekingen van een hele reeks RaRa-explosieven werden ontdekt. H. had zelf geen fotoflitsapparatuur.
Bij Henneke Hagen dook een boodschappenlijstje op, gedateerd woensdag 6 januari 1988, met de voorgenomen inkoop van onder meer flitslampjes, aceton en een doosje tape – spullen die een paar weken later ook werden aangetroffen in het KEP/ELBA-explosief. In de woningen van zowel Roemersma, Hagen, B. als H. werden snippers van Tandy-bonnen ontdekt (uit een filiaal in Den Bosch) van elektronica en de elektronica-onderdelen zelf, geschikt om drie tijdvertragers mee te maken, identiek aan de tijdvertrager in de KEP/ELBA-bom.
Bij Henneke Hagen werd bovendien een reeks teksten aangetroffen over de Israëlische politiek met de kop ‘Stenen tegenover snelvuurwapens’ en ook een concept-claimbrief. Daarnaast een lijst met bedrijven die handelsbetrekking onderhielden met Israël, waaronder Anedis B.V. Bij Fons B. dook een situatieschets/plattegrond van hetzelfde bedrijf Anedis op, dat was gevestigd in Badhoevedorp. Het LCT vermoedde dat dit bedrijf het volgende doelwit van RaRa vormde en dat het team met de aanhoudingen een aanslag had voorkomen.
Neerlandicus prof.dr. W. van den Berg van de Universiteit van Amsterdam vergeleek de teksten die bij Hagen werden ontdekt met een hele reeks RaRa-claimbrieven en achtte het ‘waarschijnlijk dat de aangetroffen teksten uit hetzelfde milieu stammen als de RaRa-brieven’, oftewel een sterke gelijkenis toonden.
Henneke Hagen
Henneke Hagen werkt sinds 2002 voor de documentairerubriek Tegenlicht van de VPRO, aanvankelijk als researcher en sinds enige jaren als eindredacteur. ‘Wat de rol van Henneke Hagen binnen RaRa precies is geweest, weet ik niet zeker,’ zegt Arie Verheul.
‘Zij zou Roemersma’s vriendin zijn geweest. Ik weet dat ze in elk geval heel close met elkaar waren. Ik herinner mij dat Roemersma en Hagen zijn geobserveerd toen ze samen op vakantie waren in een vakantiehuisje in Drenthe.
‘Hagen moet natuurlijk van de aanslagen hebben geweten. Dat kan niet anders. Wij denken dat zij in elk geval een groot deel, zo niet alle claimbrieven heeft geschreven. Ik denk dat zij een heel belangrijke rol speelde in de ideologische activiteiten van de groep en Hagen was in elk geval tot haar oren betrokken bij de aanslag op het Shell-pompstation aan de Postjesweg in Amsterdam, maart 1988.
‘Of Hagen daadwerkelijk bij de RaRa-aanslagen betrokken was, hebben we nooit hard kunnen maken. Toch staat voor mij als een paal boven water dat Hagen gewoon deel uitmaakte van RaRa. Dat het OM haar niet heeft vervolgd, wil nog niet zeggen dat ze niet bij RaRa zat. Voor de rechter moet je overtuigend bewijs leveren. Als dat niet kan, blijf je vrij – zo werkt de rechtsstaat.
‘Maar ik heb ook mijn intuïtie en ervaring als politieman. Ik denk: je bent gewoon een crimineel, maar je bent er alleen toevallig mee weggekomen.Henneke Hagen was overal zo nauw bij betrokken en had zulke intensieve contacten met de drie kernleden, dat het gewoon niet anders kan. We hebben bovendien van alles bij haar thuis aangetroffen.
‘Dat zij nu gewoon bij de VPRO werkt, daar kijk ik wel van op, ja. RaRa was een echte terreurclub in Nederland, een soort RAF in het klein, en zij krijgt dan een baan bij de publieke omroep? Dat vind ik nogal wat. Ze was indertijd gewoon formeel aangehouden. Haar naam als verdachte stond in het proces-verbaal en requisitoir. Dat was openbare informatie.’
Hechte groep
De drie LCT’ers zijn er heilig van overtuigd dat Roemersma, Hagen, Fons B. en Bert H. deel uitmaakten van de kerngroep van RaRa. De andere RaRa-verdachten verrichten hand- en spandiensten. De voormalige LCT-mannen verzetten zich tegen het beeld, indertijd geschapen door de verdediging, dat de aanhouding van de RaRa-verdachten en het LCT-onderzoek op een ‘luchtbel’ waren gebaseerd. ‘De mensen die wij hebben aangehouden, waren de echte RaRa-verdachten en dat zijn ze nog steeds,’ zegt Herman van Hoogen.
‘Die overtuiging is vooral ontstaan door de observaties van ons team,’ zegt Martens. ‘We hebben maanden naar Roemersma, Hagen, H. en B. zitten kijken. Roemersma en Hagen hadden bovendien een relatie met elkaar. We volgden die vier overal, zagen bij wijze van spreken elke beweging die ze maakten. Er waren voortdurend contacten en ontmoetingen tussen Roemersma en de andere drie RaRa-verdachten en ook onderling hadden ze voortdurend intensief contact. Die vier vormden een heel hechte groep.
‘Er zijn RaRa-mensen herkend bij de aankoop van de spullen, zoals de Tandy-elektronica en de jerrycans. We gaan ervanuit dat een groot deel van de claimbrieven door dezelfde persoon, een vrouw, is geschreven. Wij denken dat dat Henneke Hagen was. We hebben in haar woning een nieuwe concept-claimbrief voor een aanslag gevonden.
‘We vonden bij die huiszoekingen in de woningen van Hagen en B. plattegronden en aantekeningen van verkenningen ter voorbereiding van een aanslag in Badhoevedorp. Wat deden die daar dan? Al die waarnemingen en sporen hebben bij
ons het beeld gevestigd dat het gewoon niet anders kon, dan dat die vier RaRa waren. Dat was veel meer dan een vermoeden, dat is echt een overtuiging.’
‘Roemersma kan die aanslagen simpelweg nooit in zijn eentje hebben gepleegd,’ zegt Verheul. ‘Als je weet wat er allemaal op het dak van drukkerij ELBA stond. Zelfs met een groep zullen ze wel even bezig zijn geweest om dat allemaal naar het dak te zeulen. Mijn collega’s en ik zijn er inderdaad van overtuigd dat we toen RaRa hebben opgerold.
‘Niemand wist wie ze waren. Wij hebben ze uit de anonimiteit gehaald, de hoofddader werd tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld en de aanslagen zijn ook gestopt. Het is ons gelukt om RaRa onder de tegels vandaan te halen en het zonlicht heeft ze verpulverd. We hadden onze doelstelling bereikt.’
Beschuldigingen
Toch werd alleen René Roemersma vervolgd. Op 10 augustus 1988 – al vier maanden na de huiszoekingen – begon het proces in de meervoudige kamer van de Amsterdamse rechtbank, onder leiding van rechter P. Michels. Roemersma, toen dertig jaar, deed een beroep op zijn zwijgrecht, gaf blijk van zijn dedain voor de rechters door zijn ‘poten’ op de balustrade van de verdachtenbank te leggen en sprak alleen aan het eind van het proces als ‘RaRa-sympathisant’ een propagandatekst uit.
‘Voor u staat als enige verdachte van een aantal aanslagen René Roemersma,’ betoogde officier van justitie A.O. van der Kerk. ‘Niet omdat wij ervan overtuigd zijn dat hij als enige de aanslagen zou hebben gepleegd, maar omdat thans tegen hem alleen voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om naar ons oordeel tot een bewezenverklaring te komen.’ De officier sprak tijdens zijn betoog zonder terughoudendheid over ‘terroristische misdaden’.
Van meet af aan werd het een roerig proces, een aaneenschakeling van juridische schermutselingen en partijtjes blufpoker tussen rechtbankpresident Michels en de raadslieden Pieter Herman Bakker Schut (in 2007 overleden), Ties Prakken en Adèle van der Plas.
Al in april was het LCT door de advocaten aangevallen met zware beschuldigingen over intimiderende en repressieve verhoormethoden, aan ‘poging tot dwang door misbruik van gezag’. In mei had Roemersma een kort geding gewonnen tegen het OM waarin hij zich verzette tegen de dagelijkse verhoren van de politie.
Kort na de aanhoudingen van de RaRa-verdachten op 11 april vertelde advocaat Ties Prakken in het NOS Journaal dat de RaRa-verdachten intimiderende en onbeschofte opmerkingen naar hun hoofd hadden gekregen. Er zou door politiemensen zijn gezegd: ‘Als de negers het in Zuid-Afrika het voor het zeggen krijgen, wordt het land toch één grote woestijn?’ Een andere kreet die volgens de confrère uitentreuren werd herhaald, was: ‘Pyromanen zijn zwaargestoorde mensen die latent homofiel en bedplassers zijn.’
Zelfbeheersing
Herman van Hoogen kan zich niet voorstellen dat de betrokken politiemensen zulke uitspraken deden. ‘Vooraf hebben we de zaak grondig doorgenomen met de collega’s die de verhoren zouden afnemen. Wij waren voorbereid op provocaties. In het actieblad Bluf! stond uitgebreid beschreven hoe je de politie het leven zuur kan maken. We hebben juist afgesproken dat we ons niet zouden laten provoceren.’
In zijn aantekeningen, met ballpoint geschreven, staat een voorbeeld van zo’n provocatie: ‘Roemersma pakte tijdens het verhoor een bundel van zestien processen-verbaal en verscheurde die voor de ogen van een rechercheur die ze uitgetikt had.’ De rechercheur (codenaam L06) gaf blijk van grote zelfbeheersing, zo blijkt uit de volgende regel: ‘Gewoon overgetikt’.
Uit Van Hoogens met de hand geschreven notities voor het proces-verbaal blijkt dat Roemersma bevriend was met Bakker Schut, die net als de twee andere raadslieden werkzaam was bij het Amsterdams Advokaten Kollektief. Uit die aantekeningen wordt ook duidelijk dat een andere RaRa-verdachte contacten had met dat kantoor. ‘1 juni 1988. Fons B. zit de hele avond op het advocatenkantoor. Bakker Schut stelt iedereen op de hoogte.’ B. kwam nog een tweede maal langs op het advocatenkantoor, volgens een ongedateerde aantekening.
Wraking
Rechter Michels werd door Bakker Schut al meteen op zes gronden voor wraking voorgedragen, nadat Michels de fouillering had bevolen van iedereen die de rechtszaal betrad, ook de rechters en de drie advocaten. De raadslieden weigerden aanvankelijk, werden woedend en er ontstond zelfs een handgemeen tussen Van der Plas en een stevig gebouwde agente.
Het wrakingverzoek werd, na schorsing, door rechtbankpresident Ben Asscher afgewezen. Maar de sfeer tussen Michels en de advocaten bleef ‘kifterig’, zoals de Volkskrant het indertijd omschreef: ‘Ellenlange politieke verklaringen van getuigen en de verdachte zelf en ten slotte in de avond een eis van zeven jaar.’
Tijdens het proces verklaarde Roemersma: ‘Het zal duidelijk zijn dat ik een sympathisant ben van de RaRa en de commando’s als No Pasaran en ik zie de aanslagen als noodzakelijk revolutionair geweld, iets waarvan de legitimiteit voor mij buiten twijfel is. Geen zinnig mens kan twijfelen aan die legitimiteit.
‘Wat is nou een lullig brandje vergeleken met het vergoten bloed in de zwarte townships… Die 150 miljoen is maar een schijntje vergeleken bij wat het imperialistische westen uit de drie continenten zuigt. Ik zie het dan ook als een uitstaande rekening, waarvan een klein gedeelte gepresenteerd is.’
In één adem werden alle westerse staten door de uitkeringsgerechtigde revolutionair beschuldigd van ‘passieve en actieve volkerenmoord in de derde wereldoorlog’.
Tijdens het proces richtte de verdediging van Bakker Schut en Van der Plas zich vooral op de vermeende onrechtmatigheid van de bewijzen die waren vergaard tijdens de huiszoeking in Roemersma’s woning aan de Overtoom en die in Runstraat 19, omdat de rechter-commissaris niet tijdens de hele duur van het onderzoek aanwezig was geweest. Daarmee zou niet alleen de huiszoeking onrechtmatig zijn, maar ook de aangetroffen fysieke sporen.
Daarnaast deed Bakker Schut met de voor hem zo kenmerkende retoriek een beroep op noodweer: ‘Zelfs al zouden de feiten bewezen kunnen worden, dan kan nog niet worden gestraft, omdat hij een beroep doet op noodweer: een symbolische maar noodzakelijke verdediging van zowel eigen integriteit als vrij mens, als die van anderen tegen ogenblikkelijke en onrechtmatige aanranding daarvan, door herstructurering van het kapitalisme, door het creëren van voorwaarden voor volkerenmoord.’
Op 24 augustus 1988 veroordeelde de Amsterdamse rechtbank Roemersma tot vijf jaar gevangenisstraf en achtte hem schuldig aan vier van de ten laste gelegde misdrijven: de poging tot brandstichting bij KEP/ELBA in Schiedam, de brandstichtingen bij de Makro-vestigingen in Duiven en Duivendrecht en die van een Shell-benzinestation in Nieuwegein.
De rechtbank ging uitgebreid in op de (on)rechtmatigheid van de huiszoekingen en verwierp de argumenten van de verdediging.
Drie van de ten laste gelegde feiten waren volgens de rechtbank niet bewezen: de aanslag op het Van Heutsz-monument, de aanslag op de Shell-brandstoffenhandel in Alphen aan den Rijn en wonderlijk genoeg ook de sabotage-actie en de vernieling van het Shell-benzinestation aan de Postjesweg waar dit verhaal mee opent. Direct na de uitspraak trok een honderdtal relschoppers de straat op om vernielingen aan te richten en ruiten in te gooien bij het Paleis van Justitie, het voormalige Telegraaf-gebouw en de Optiebeurs.
Het hoger beroep
Roemersma tekende hoger beroep aan. Dat diende op 3 januari 1989 bij het Gerechtshof in Amsterdam. Met het nieuwe vonnis van het Hof kwam er een dramatische wending in het Roemersma-proces. Het Hof oordeelde dat de huiszoekingen wel degelijk onrechtmatig waren geweest en daarmee ook al het bewijs dat daarbij was verzameld.
Het Hof sprak Roemersma vrij van drie van de vier misdrijven waarvoor hij was veroordeeld. Alleen de poging tot brandstichting bij KEP/ELBA bleef staan, waarvoor hij achttien maanden kreeg, waarvan zes voorwaardelijk. Door de aftrek van de celtijd die Roemersma in voorarrest had doorgebracht en de wettelijk voorgeschreven vervroegde invrijheidstelling kwam hij onmiddellijk op vrije voeten.
Roemersma had die middag nog een lang betoog gehouden waarin hij de rechtspraak een product van de heersende klasse noemde en het eerdere ‘politieke vonnis’ een vod. Maar enkele uren later, na de uitspraak, ‘zakte hij van vreugde hevig geëmotioneerd neer op het beklaagdenbankje, omhelsd door vrienden en sympathisanten’, schreef de Volkskrant op 4 januari 1989.
Bij de ‘onrechtmatigheid’ van de huiszoeking draaide alles om de aanwezigheid van de rechter-commissaris tijdens de zes uur durende huiszoeking in Roemersma’s woning. De politie was ’s morgens om zeven uur zijn woning binnengevallen en had tot half acht gewacht tot de rechter-commissaris was gearriveerd.
De huiszoeking begon en de rechter-commissaris vertrok een kwartier later naar de Runstraat, waar een tweede huiszoeking was in de woning van Bert H. op Runstraat 19, 2 hoog. De rechtercommissaris bleef daar de hele ochtend en keerde nooit meer terug naar de Overtoom.
De rechter-commissaris maakt deel uit van de rechterlijke macht en leidt het gerechtelijk vooronderzoek. Hij beslist over voorlopige hechtenis en moet ‘feitelijk leiding geven’ aan huiszoekingen. Door het tekort aan rechters-commissarissen werd in de praktijk al jaren de zogeheten ‘reizende’ rechter-commissaris toegestaan. Die hoefde niet voortdurend lijfelijk aanwezig te zijn bij een huiszoeking, als politiemensen en bewoners hem maar via moderne ‘communicatiemiddelen’ konden bereiken.
Maar deze praktijk leidde tot een reeks tegenstrijdige rechterlijke uitspraken, blijkt uit een artikel in de Volkskrant destijds. In 1987 had het Hof nog beslist ‘dat bij een huiszoeking de voortdurende aanwezigheid van een rechter-commissaris vereist is’. Maar vier maanden later vond een andere strafkamer van het Amsterdamse Hof weer dat de rechter-commissaris niet van het begin tot het eind aanwezig hoefde te zijn. Op 8 november 1988 gaf de Hoge Raad zijn goedkeuring aan de bestaande praktijk van de reizende rechter-commissaris.
Maar in januari 1989 vond het Amsterdamse Hof in de zaak-Roemersma blijkbaar weer dat er niet aan de voorwaarden van ‘feitelijk leiding geven’ was voldaan, aangezien er geen contact meer was geweest met de rechter-commissaris na het begin van de huiszoeking.
Verstand
Voormalig LCT-man Verheul heeft zijn eigen visie op deze kwestie. ‘De reizende rechter-commissaris was gewoon toegestaan door de Hoge Raad en een geaccepteerde praktijk. Dat is nog steeds zo, want bij grote politie-acties zijn er namelijk nooit voldoende rechters-commissarissen. Hun aanwezigheid is een puur formeel-juridische zaak, want rechters hebben gewoon helemaal geen verstand van recherchewerk.
‘Het rechter-commissariaat was er bovendien volstrekt niet op ingericht, net als het OM. Rechters-commissarissen en officieren hadden hun handen al vol aan tien zaken op één zittingsdag. De rol van de rechter-commissaris bestond eruit dat ze met de handen in de zakken een beetje met de mensen aan het babbelen waren. Verder deden ze niets. Om half negen keken ze op hun horloge omdat ze om negen uur al hun eerste klantje voor een verhoor hadden, snap je?’
Rechters-commissarissen wisten vaak niet eens om wat voor een zaak het ging. In het begin kwamen ze geregeld niet eens opdagen, volgens Verheul. ‘”Beginnen jullie maar, dan kom ik wel een keer langs,” hoorden we dan. Het was een verplicht nummertje, dat in de praktijk niets te maken had met de bescherming van de rechten van verdachten.
‘Achteraf bleek Roemersma’s woning voor het onderzoek het belangrijkst te zijn. Daar vonden we de deur die was gebruikt om de bommen op te maken. Die pak je op en neem je mee. Dat was nou niet een spectaculaire inbeslagneming. Natuurlijk had die mee gemogen als er een rechter-commissaris bij was geweest. De rechten van de verdachte zijn helemaal niet geschonden. Er was helemaal geen aanleiding voor telefonisch overleg.’
Kraakbeweging
Er speelde nog iets anders: oproer. Verheul: ‘De kraakbeweging was gigantisch in die dagen. De inval bij Roemersma was de krakers niet ontgaan, dus bij zijn woning op de Overtoom verzamelde zich in de loop van de ochtend een hoop gespuis op straat. Er ontstond een explosieve situatie waardoor de politiemensen binnen zich niet meer veilig voelden.
‘Die politiemensen zijn daardoor uiteindelijk vertrokken zonder overleg te plegen met de rechter-commissaris. Vooral dat feit heeft ertoe geleid dat het Hof heeft bepaald dat de huiszoeking onrechtmatig was. Maar de rechtbank vond het eerder blijkbaar helemaal geen probleem.
‘Ik heb het achteraf nooit begrepen. Dat Roemersma in hoger beroep vrijkwam op betwistbare technische gronden, betekende dat een zware crimineel op vrije voeten kwam. Als gewone burger denk je dan toch ook: wat is er hier aan de hand zeg?’
Maar gefrusteerd? ‘Ik ben veertig jaar politieman geweest,’ zegt Verheul. ‘De ene keer lukt het wel en de andere keer niet of half. That’s all in the game. Ik lijd daar niet onder.’
Met medewerking van Bas Derks (afdeling Documentatie Elsevier)
Elsevier nummer 30, 25 juli 2015