Na de recente terreuraanslagen in Parijs zei premier Mark Rutte (VVD) dat Nederland in oorlog is met IS. Dat klinkt strijdbaar, maar de praktijk is vooralsnog anders.
Neem de teruggekeerde Syriëgangers. Sinds begin 2012 zijn tussen de 220 en 350 Nederlanders naar Syrië vertrokken. Van hen zijn er nu volgens de AIVD 42 teruggekeerd, die door de Nederlandse autoriteiten vrij pragmatisch worden behandeld. Vermoedelijk wel gevolgd, maar niet vastgezet.
Voor een deel van de terugkeerders – de eerste lichtingen, om precies te zijn – is daar iets voor te zeggen. Bewijzen dat ze schuldig zijn aan oorlogsmisdaden is lastig, en niet uit te sluiten valt dat zij geloofsgenoten humanitaire hulp wilden verlenen. Maar de meest recente terugkeerders zijn een ander verhaal.
Wie na het uitroepen van het IS-kalifaat begin 2014 en zeker na de onthoofdingen in zomer 2014 nog naar het oorlogsgebied is gereisd, is geen naïeve toerist maar een terrorist in spe. Justitie kan hen bij terugkeer vervolgen voor het in dienst treden van een buitenlandse mogendheid en – minder ingewikkeld – voor het lidmaatschap van een terroristische organisatie.
Lastige zaak
Het rondkrijgen van het bewijs blijft ongetwijfeld een lastige zaak. Ook zal het niet zaligmakend zijn. Lang niet alle Parijse terroristen waren in Syrië geweest; maar zeker drie van hen wel, en dat is voldoende aanleiding om de terugkeerders harder aan te pakken.
In Nederland zijn vermoedelijk twaalf personen sinds zomer 2014 uit Syrië teruggekeerd; zij vormen dus een extra risico. Deze riskante terugkeerders moeten worden opgepakt, in voorlopige hechtenis geplaatst en verhoord. Als blijkt dat ze onschuldig zijn, moeten ze worden vrijgelaten. Maar de oude pragmatische aanpak is voor hen te soft.
Elsevier nummer 48, 28 november 2015