Bijna drie weken had de Nederlandse regering in juni 1977 gewacht, in de hoop dat het vanzelf zou overgaan – een kenmerkende habitus voor vrijwel elk Nederlands kabinet. Maar de negen Molukse kapers van de trein bij het Drentse dorp De Punt weken niet.
Integendeel, zij leken alleen maar vastberadener te worden. De situatie in de trein werd voor de 51 overgebleven gegijzelde passagiers onhoudbaar en levensgevaarlijk. Bij een vergelijkbare kaping in 1975 waren 2 gijzelaars in koelen bloede door de Molukse kapers geëxecuteerd, dus dat er grote risico’s waren, was duidelijk.
Het kernkabinet, bestaande uit Joop den Uyl (PvdA), Dries van Agt (CDA) en Bas de Gaay Fortman (PPR) besloot tot een gewelddadige beëindiging. In een gecoördineerde actie van mariniers en de luchtmacht – die maar luttele minuten duurde – werden 49 gijzelaars bevrijd. Twee overleefden het niet, net als 6 kapers/gijzelnemers. Tegelijkertijd werd een school in Bovensmilde aangevallen, die ook al drie weken tevoren door Molukse terroristen was bezet. Inmiddels waren de ruim 100 leerlingen vrijgelaten, maar 5 leerkrachten waren nog gegijzeld. Bij deze actie vielen geen slachtoffers.
De kapers werden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld, hoewel hun ‘alleen maar’ wederrechtelijke vrijheidsberoving en verboden wapenbezit ten laste werd gelegd.
In het beklaagdenbankje
Er zijn officiële verslagen over de kaping en bevrijding gepubliceerd, speelfilms en een documentaire gemaakt, boeken en dagboeken geschreven. Maar deze zwarte bladzijde blijft voortleven, vooral in ‘lustrumjaren’. En vooral ook door mensenrechtenadvocaat Liesbeth Zegveld, die al jaren doende is om de Staat der Nederlanden in het beklaagdenbankje te krijgen. Officieel is deze rechtszaak aangespannen door de nabestaanden van twee omgekomen Molukse kapers, die bij de bevrijdingsactie zouden zijn ‘geëxecuteerd’.
Daarbij draait het om de kernvraag of de mariniers hen hebben gedood toen ze al weerloos waren of terwijl ze nog een bedreiging vormden voor de bevrijders. De advocaat is uiteraard van mening dat het eerste het geval was en zij meent daarbij te worden gesteund door geluidsbanden waarvan recent de transcriptie is vrijgegeven.
Bloedbad in Srebrenica
Mevrouw Zegveld heeft eerder tegen de Nederlandse Staat geprocedeerd namens Bosnische nabestaanden van het bloedbad in Srebrenica in 1995 en namens weduwen van het bloedbad in Rawagede, in 1947 in het toenmalige Nederlands-Indië. Dat laatste zou de opmaat moeten zijn voor haar grootscheepse juridische aanpak van de Nederlandse excessen bij de politionele acties.
Al deze zaken worden gekenmerkt door een ongelofelijke complexiteit waarbij schuld en schuldvraag, dader en slachtoffer een onontwarbare kluwen vormen. De feiten liggen in een grijs verleden, één tot drie generaties intussen. Maar dat mag geen bezwaar zijn. Wel zou ik forse bedenkingen hebben wanneer in deze zaken in de rechtszaal de kale feiten onvoldoende zouden worden geplaatst in de context waarin deze hebben plaatsgevonden.
Aan bamboe gespietst
Dat geldt vooral voor de laatstgenoemde zaak. Tenslotte begonnen de politionele acties om Nederlanders die in de bersiaptijd (1945-1947) geen moment hun leven zeker waren in veiligheid te brengen. Voor duizenden landgenoten kwam de actie zelfs te laat, maar ook voor duizenden (volgens sommige bronnen zelfs tienduizenden) Indische Nederlanders, Chinezen en de zogeheten Indonesische bestuursadel. Allemaal afgeslacht, doorkliefd, aan bamboe gespietst.
Maar onze wijze rechters zullen die context en samenhang zonder twijfel scherp in het oog houden en bij hun oordeelsvorming betrekken. In elk geval zal ik ze op dit punt scherp in de gaten houden.