Het vernieuwde Verzetsmuseum zou zijn doorgeslagen in zijn relativering van goed en fout in de oorlog. Maar wie na het bezoeken van de tentoonstelling nog steeds denkt dat het Verzetsmuseum helden van hun voetstuk wil trekken, heeft niet goed opgelet, schrijft Joppe Gloerich.
De directeur van het Amsterdamse Verzetsmuseum, dat deze week na een ingrijpende vernieuwing heropende, voelt zich niet gemakkelijk bij het begrip ‘verzetsheld’. Liesbeth ter Horst zei in Trouw dat mensen weliswaar heldhaftig kunnen zijn, ‘maar nooit 100 procent een held zijn’. Bovendien hielden de meeste verzetsmensen – dat is de term die Ter Horst prefereert – er zelf ook helemaal niet van om held te worden genoemd.
De reacties lieten zich raden. Zoals zo vaak werd een debat over de manier waarop naar geschiedenis moet worden gekeken, versmald tot een woordenspel. Het museum, zo klonk de kritiek, zou veel te ver gaan in het relativeren van goed of fout in de oorlog. Dat zou ook blijken uit het feit dat de grote verdiensten voor het vaderland van iemand als Hannie Schaft er weliswaar worden benoemd, maar dat er ook een Duits gezichtspunt tegenover wordt gesteld. School er in iedere nazi dan ook iets goeds? En waarom zo veel nadruk op ‘inclusieve’ geschiedenis, op de verzetsmensen uit Nederlands-Indië, Noord-Afrika en Suriname? En wat doen de ‘persoonlijke verhalen’ van nazi’s trouwens in een Nederlands Verzetsmuseum?
Uiteraard waren er volbloed helden
Natuurlijk is het vaak ergerlijk dat de trend om historisch goed en fout te nivelleren en perspectieven eindeloos te kantelen, ook ideeën over de Tweede Wereldoorlog onnodig in de war schopt. Want uiteraard waren er wel degelijk volbloed helden, zoals er ook vertegenwoordigers van het absolute kwaad waren. Maar helemaal terecht is het niet wanneer het Verzetsmuseum op basis van de nieuwe opstelling in het kamp der doorgeslagen relativeerders wordt geduwd.
Nog afgezien van het feit dat het museum de term ‘held’ ook voorheen niet nadrukkelijk gebruikte, kun je je namelijk afvragen of het aan een museum is om historische figuren het etiket ‘held’ of ‘schurk’ op te plakken. Het is toch fijn dat een museumbezoeker dat zelf mag bepalen. Of iemand dat predicaat verdient, blijkt wel uit zijn daden – en díe moet het museum tonen. Vergelijk het met de boeken van iemand als Winston Churchill. In een goede biografie hoeft de Britse oorlogspremier niet letterlijk een held te worden genoemd om de lezer te laten concluderen dat hij dat wel degelijk was.
Hang naar ‘inclusieve geschiedenis’ voelt gekunsteld
Rest dus de belangrijke vraag: welk beeld schetst het Verzetsmuseum van de velen (Nederlander van geboorte of niet) die zich metterdaad verzetten tegen de onderdrukker? Een bezoek aan de tentoonstelling maakt duidelijk dat het zwaartepunt in het museum gelukkig nog altijd ligt bij hun grootse verrichtingen. De Engelandvaarders, de plegers van de aanslag op het bevolkingsregister, de grote en kleine saboteurs, hun innerlijke strijd, hun onderlinge verdeeldheid, hun tragiek, hun grenzeloze moed – ze komen allemaal voorbij.
Ja, er worden kanttekeningen geplaatst en nuances aangebracht, bijvoorbeeld over de effectiviteit van het verzet. En ja, soms gebeurt dat al te geprononceerd, zoals ook de hang naar ‘inclusieve geschiedenis’ wat gekunsteld voelt. Maar wat het museum vooral laat zien, zijn de vele motieven en overwegingen die ten grondslag lagen aan de keuze om in het verzet te gaan. De een wilde simpelweg die ene geliefde redden, een ander had communistische drijfveren, weer een ander waagde zijn leven uit een diep gevoel van onrechtvaardigheid.
Wie aan het eind van de tentoonstelling nog steeds denkt dat het Verzetsmuseum helden van hun voetstuk wil trekken, heeft toch niet helemaal goed opgelet. Het museum benoemt geen helden, het toont heldendaden.