Omtzigt e.a.: het kabinet moet Nederlands weer verplicht stellen op universiteiten

EEN COLLEGEZAAL OP DE TILBURG UNIVERSITY. FOTO: TON TOEMEN/HH/ANP

Universiteiten hebben de Nederlandse taal nagenoeg uitgebannen, ten faveure van tienduizenden dure buitenlandse studenten die ons land weinig opleveren. Het kabinet moet paal en perk stellen aan deze misstand, schrijven politicus Pieter Omtzigt en filosofen Ad Verbrugge en Welmoed Vlieger in dit ingezonden artikel.

Het kabinet lijkt maar niet in staat om een knoop door te hakken inzake de verengelsing van het Nederlands hoger onderwijs. Hoewel de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het formuleren van heldere eisen op basis van de huidige Taalwet – waarin Nederlands in principe de standaardtaal is voor het hoger onderwijs – lijkt de politiek zich met de kwestie niet goed raad te weten.

Grote aantallen buitenlandse studenten

Aan de ene kant is duidelijk dat de huidige gang van zaken rond de verengelsing van met name de Nederlandse universiteiten in meerdere opzichten onhoudbaar is geworden: inmiddels komt ruim 40 procent van de instromende studenten uit het buitenland. Engelstalig academisch onderwijs voor relatief weinig geld trekt massa’s studenten van over de hele wereld. Op sommige opleidingen, zoals de Engelstalige bacheloropleiding psychologie in Maastricht, gaat het zelfs om meer dan 80 procent van de totale studentenpopulatie. Als in 2023/24 de basisbeurs wordt ingevoerd, zal een aanzienlijk deel van die studenten ook nog eens in aanmerking komen voor een beurs op kosten van de Nederlandse belastingbetaler.

Aan de andere kant zijn de universiteiten de afgelopen jaren dermate ingesteld geraakt op die grote instroom van buitenlandse studenten dat het handhaven van de wet op grote weerstand stuit bij de VSNU en de universiteiten zelf. Het haalt hun groei-ambities en verdienmodel overhoop. Maar ook minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Robbert Dijkgraaf zelf lijkt niet echt inhoudelijk overtuigd te zijn van het belang van de academische cultivering van het Nederlands.

Academische wereld verwaarloost het Nederlands, en komt ermee weg

Zo zitten we in de merkwaardige situatie dat volgens een recent onderzoek van het SCP de Nederlandse taal voor de bevolking zelf veruit het meest kenmerkende element van de eigen identiteit uitmaakt, terwijl de universiteiten nu juist die identiteit verwaarlozen. En terwijl de overheid in het kader van de inburgering al vele jaren de nadruk legt op het grote belang van de beheersing van de Nederlandse taal, gelden voor de academische wereld kennelijk andere regels. Daarmee wordt de Nederlandse taal als bindmiddel tussen burgers en als onderdeel van de nationale identiteit, onvoldoende recht gedaan.

De Tweede Kamer heeft gesproken – maar luistert het kabinet?

Nu heeft de Kamer – als medewetgever – anders gesproken. De oorspronkelijke wet moet worden bekrachtigd. Dat is ook nog eens een eenvoudige manier om de overweldigende instroom uit het buitenland terug te dringen. Helaas is het echter in de Nederlandse bestuurscultuur een slechte gewoonte aan het worden dat bewindslieden soms liever bepaalde besluiten van de Kamer naast zich neerleggen, dan het conflict aan te gaan met belanghebbende partijen die daardoor worden getroffen.

De universiteiten zelf verkopen hun internationaliseringsbeleid natuurlijk niet in termen van geld, maar wijzen er bijvoorbeeld op dat Engels de taal van de wetenschap is of dat het voor studenten zo leerzaam is dat je in de international classroom met studenten uit allerlei werelddelen kennis kunt maken. Nu is Engels weliswaar de lingua franca van de hedendaagse wetenschap, maar dat betekent niet dat er in andere talen geen wetenschap zou worden bedreven. Bovendien ambiëren de meeste studenten helemaal geen wetenschappelijke carrière. Zij zullen later in veel gevallen gaan werken in een Nederlandse context.

Nederlands als voertaal staat internationalisering niet in de weg

Verder zijn internationalisering en de verengelsing van het eigen academisch onderwijs twee heel verschillende dingen. De Nederlandse academische wereld heeft een lange traditie van internationale samenwerking en uitwisseling van kennis. Ook zonder Engelstalig academisch onderwijs hadden we de gehele twintigste eeuw door allerlei Nobelprijs-winnaars. En wat die international classroom betreft: nog helemaal los van de vraag hoe de massificatie van het onderwijs zich precies verhoudt tot een dergelijk ambitie, lijken andersoortige ontmoetingen op dit moment minstens zo belangrijk, bijvoorbeeld tussen jongeren van het platteland en jongeren uit de randstad, tussen salafisten en atheïsten of tussen woke-extremisten en conservatieven. Het gesprek tussen deze groepen is hoogstnoodzakelijk, ook zij hebben elkaar momenteel een boel te leren.

Laat niettemin duidelijk zijn dat het zonder meer een goede zaak is dat studenten hun horizon verbreden en enige internationale ervaring opdoen. Daarvoor was het zogenoemde Erasmus-programma oorspronkelijk ook bedoeld: juist om internationale uitwisseling van studenten te bevorderen zodat zij kennis konden nemen van andere culturen en manieren van denken. Van die gedachte is momenteel weinig meer over. Door de eenzijdige nadruk op het Engels als enige onderwijstaal en de massale instroom vanuit het buitenland trekken studenten zich steeds meer terug in hun eigen internationale bubbels en leren zij maar weinig van de maatschappij en cultuur waarin zij zich bevinden. Maar het niet leren van Nederlands verkleint de blijfkans van buitenlandse studenten na hun studie aanzienlijk.

Dat is niet het enige nadeel van Engelstalig onderwijs: als gevolg van de doorgeslagen verengelsing en het grote aantal internationale studenten kunnen universitair docenten in het onderwijs typisch Nederlandse kwesties zoals het toeslagenschandaal, de opkomst van BBB of de verandering van de Nederlandse jeugdzorg niet behandelen. Evenzo wordt studenten geen kennis meer bijgebracht van de specifiek Nederlandse omstandigheden van het maatschappelijk terrein waar zij na hun studie terechtkomen.

Het elimineren van het Nederlands is een ‘schijnoplossing’

Het grootste probleem rond de huidige impasse is dat Dijkgraaf geen duidelijke inhoudelijke visie lijkt te hebben waarom het Nederlands op onze universiteiten behouden dient te blijven als onderwijs- en onderzoekstaal. Zo’n visie had voormalig D66-Kamerlid Aad Nuis nog wel. Daarbij ging het hem niet zozeer om geld of andersoortige economische redenen. De bewuste wetsartikelen aangaande de Nederlandse taal zijn mede op Nuis’ initiatief in de Onderwijswet van 1993 opgenomen. In een Kamerdebat op 18 februari 1992 stelt Nuis ‘dat hij geen twijfel wil laten bestaan over de bedoeling van de bepalingen’. Omdat het hoger onderwijs ‘een knooppunt is van wetenschap, techniek en bestuur’ is een belangrijke opgave van het universitair onderwijs mede ‘om te leren vertalen’: vanuit het Engels en andere talen in de eigen landstaal en omgekeerd.

Juist met het oog op de toenemende internationalisering wordt deze opgave van ‘vertaling’ in de toekomst volgens Nuis alleen maar groter: ‘Eén oplossing voor dat reële probleem [van internationalisering] is een schijnoplossing, en dat is het elimineren of terugdringen van de landstaal – bij ons het Nederlands – als vanzelfsprekende doceer- en examentaal. Die weg leidt tot verarming van het denkproces voor de student – die leert immers niet goed vertalen – en op den duur tot verarming van het Nederlands. Zeker dat laatste is een verantwoordelijkheid van de overheid die niet aan de instellingen alleen kan worden overgelaten.’ We kunnen daaraan nog toevoegen dat de toenemende kloof tussen hoger- en lager opgeleiden nu ook in dit verschil in taal tot uitdrukking komt: de universiteiten werken in die zin maatschappelijke segregatie in de hand. Een kwart van de jongeren van 16 jaar is functioneel analfabeet, terwijl de hoger opgeleiden inmiddels massaal Engelstalig onderwijs genieten.

Kabinet, neem verantwoordelijkheid en bescherm de Nederlandse taal

Het wordt tijd dat het kabinet onderkent dat een overheid eigen verantwoordelijkheden heeft, die soms op gespannen voet staan met wat afzonderlijke partijen of instellingen zelf willen. Soms is het dus ook nodig om het conflict aan te gaan. De overheid heeft namelijk een eigen opdracht: zij dient zorg te dragen voor het gemeenschappelijk goed en het maatschappelijk belang. Nuis wist daarom maar al te goed dat de universiteiten niet zelf gaan over de taal waarin zij het onderwijs verzorgen, daarover gaat de wetgever. In een maatschappelijke situatie waarin de overheid op allerlei terreinen haar gezag verliest, zou Dijkgraaf er goed aan doen om ten minste het gezag van de wet zelf in ere te houden. In de wet is de wijsheid van voorafgaande generaties opgeslagen. Over de overwegingen die ten grondslag liggen aan deze wetsbepalingen kan dan ook geen enkele twijfel bestaan, evenmin over ‘de geest van de wet’.

Dat minister Dijkgraaf in zijn brief aan de Kamer van 21 april meent dat de bestaande wet geen helder kader zou bieden voor handhaving, is pertinent onjuist. De huidige wet maakt wat opleidingen in hun geheel betreft eigenlijk alleen een uitzondering voor taalopleidingen als Duits, Spaans of Russisch. Afzonderlijk onderwijsaanbod kan onder bepaalde voorwaarden in een andere taal worden aangeboden, maar dat een opleiding volledig Engelstalig zou worden, is wettelijk helemaal niet toegestaan. Het probleem is dus niet zozeer dat de wet niet helder zou zijn, maar dat de universiteiten de wet jarenlang aan hun laars hebben gelapt, de NVAO de wet niet in haar toetsingskader heeft opgenomen en de overheid alles maar op zijn beloop heeft gelaten.

Minimaal 60 procent van het bacheloronderwijs in het Nederlands

Nu kunnen wetten natuurlijk worden aangepast, maar dan dient er wel eerst een deugdelijk gesprek te worden gevoerd over de oorspronkelijke wet én de beweegredenen van de wetgever. Zoals Aad Nuis goed voorzag aan het begin van de jaren negentig is het onwenselijk dat opleidingen volledig verengelsen. Wat dient er dan wel te gebeuren? In het besef dat een goede beheersing van zowel het Nederlands als het Engels wenselijk is voor een deugdelijke academische vorming zou de overheid in het vervolg de regel kunnen hanteren dat in beginsel minimaal 60 procent van het onderwijs in de bachelorprogramma’s in het Nederlands gedoceerd en geëxamineerd wordt. Volledig Engelstalige programma’s zijn in de bachelorfase in beginsel verboden of worden niet meer gefinancierd uit publieke middelen. Voor de masterfase zou men een iets coulanter beleid kunnen hanteren.

Dat betekent in de praktijk dat studenten uit het buitenland ook Nederlands zouden moeten leren om in Nederland te mogen studeren (net zoals in Vlaanderen het geval is). Zo’n taaleis zal de instroom van buitenlandse studenten danig verkleinen en hun blijfkans na de opleiding aanzienlijk vergroten. Het kabinet moet de taalkwestie niet onnodig moeilijker maken dan zij is, het moet vooral een knoop doorhakken en de moed opbrengen om te doen wat nodig is.

Pieter Omtzigt (1974) is onafhankelijk Tweede Kamerlid. Welmoed Vlieger (1976) is filosoof en medewerker van Omtzigt. Ad Verbrugge (1967) is filosoof en coördinator van de master Filosofie van Cultuur en Bestuur aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Tevens is hij medeoprichter van Beter Onderwijs Nederland (BON).