Dat veelplegers uit de Top600 na hun celstraf veel meer misdrijven plegen dan altijd aangenomen, lijkt een tegenvaller voor de gemeente Amsterdam. Maar de soms jarenlange detentie houdt ze hoe dan ook van de straat en dat is winst, vindt Gerlof Leistra.
Om in aanmerking te komen voor de Top600-lijst, moeten kandidaten minimaal drie delicten hebben gepleegd, meestal diefstal, straatroof en geweld. Ze zijn vaak verslaafd en hebben een laag iq. Doorgaans zijn de deelnemers wel streetwise, maar hebben ze weinig inzicht in hun gedrag en weten al helemaal niet hoe ze buiten de misdaad kunnen blijven.
Meer dan veertig instanties
Sinds de introductie van de aanpak in 2011 houden onder regie van de gemeente Amsterdam meer dan veertig instanties zich met de ‘leden’ van de Top600 bezig. Bedoeling is dat die na hun straf een dak boven hun hoofd hebben, een opleiding volgen of een baan krijgen.
De methode werd altijd voorgesteld als redelijk succesvol. Zo zouden de deelnemers na detentie ongeveer de helft minder delicten plegen dan voorheen. Maar volgens een vergelijking van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie en Veiligheid (WODC) met een controlegroep van criminele veelplegers die geen hulp kregen, is dat in werkelijkheid twintig procent minder. De criminelen van de controlegroep gaan zelfs minder in de fout als ze weer op vrije voeten zijn.
Correctie voor de detentietijd
De recidive door deelnemers aan de Top600 blijkt de helft hoger dan gedacht door correctie van de cijfers voor de tijd dat ze in de gevangenis zaten. Klinkt logisch, maar het bewijst tegelijk dat ze tijdens hun detentie in elk geval geen misdrijven konden plegen.
Het WODC-onderzoek zegt niet of de Top600-aanpak effect heeft voor jongere broertjes (en soms zusjes) van de deelnemers. Ook is niet onderzocht in hoeverre ze onderdak en werk hebben gevonden. Afschaffen van de aanpak is dus te kort door de bocht, maar bijsturing lijkt geboden om de recidive na afloop te verminderen.