Moderniseer de eed en belofte en neem daarin de verwijzing naar een groter geheel duidelijker op, schrijft Joost Röselaers.
Afgelopen week bevestigde de Rechtbank Amsterdam mij als buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand, zodat ik binnenkort twee vrienden in de echt kan verbinden.
Het was een waardige ceremonie. Hoogtepunt is het afleggen van de eed of belofte. Ik aarzelde tussen beide.
De mogelijkheid tot het afleggen van de seculiere belofte kwam er mede dankzij de inzet van leden van de remonstrantse geloofsgemeenschap, waar ik predikant van ben. Zij vinden dat je God niet moet betrekken bij juridische en politieke vraagstukken. Van vermenging van geloof en overheid kan veel narigheid komen.
Nee, laten we voorzichtig zijn met het betrekken van God bij wereldse gebeurtenissen.
De rechter legde tijdens de ceremonie het verschil uit. De belofte volbreng je door te zeggen: ‘Dat verklaar en beloof ik.’ De eed luidt: ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’ De eed wordt benadrukt door het opsteken van twee vingers van de rechterhand.
Uiteindelijk koos ik voor de eed. En dat liet mij niet onverschillig.
Het gebaar en de woorden benadrukken voor mij het bijzondere van het moment. ‘Ja, dat beloof ik’ is mij te plat, en te alledaags voor een bijzondere gebeurtenis. Daarnaast ontbreekt bij de belofte het gebaar. De belofte is beperkt tot het uitspreken van enkele woorden.
Besef van transcendentie
Boven alles mis ik bij de belofte de inbedding in het grotere geheel. De korte tekst van de belofte maakt er een individueel en zakelijk gebeuren van. Een contract dat je afsluit.
De eed betrekt het grotere geheel erbij. Zo versta ik althans de verwijzing naar God. Er is iets groters dan ikzelf waarin mijn ‘ja-woord’ wordt ingebed.
De eed bevestigt een besef van het transcendente (dat wat mij overstijgt). Dat betekent dat ik de taak die ik ga volbrengen niet doe voor mijzelf en mijn eigen glorie. Ik doe het voor iets groters dan ikzelf. Dat is een zware verantwoordelijkheid, en daarom wordt de verwijzing naar het grotere ingebed in een aansporing.
‘Zo helpe mij!’ – je hoeft het niet alleen te doen. In jouw opdracht word je gedragen.
Dit zijn aspecten die ik sterk mis bij de belofte. Ik twijfel er niet aan dat de mensen die voor de belofte kiezen ook rekening houden met het grotere geheel. Maar dat wordt niet bevestigd in de verwoording.
Het is bijzonder spijtig en een gemiste kans dat we in een postchristelijke samenleving de taal en de rituelen niet meer hebben om te verwijzen naar wat groter is dan het zelf. Daarmee wordt de mens de maat der dingen en wordt een plechtig moment een individueel gebeuren.
Het kan anders. Zowel de belofte als de eed zijn aan herziening toe.
Want de eed gaat te veel uit van een aloud christelijk beeld van God. Ik zou zelf God niet almachtig noemen.
Het gaat om het geheel
En de belofte is dan weer te aards. Ik denk aan een formule voor eed en belofte die, net als bij de verwijzing naar God uit de eed, recht doet aan zowel het grotere als aan je eigen verantwoordelijkheid.
Je zou kunnen verwijzen naar de Grondwet, als het transcendente dat ons verbindt, het grotere verhaal waarin wij allen zijn opgenomen. En daarnaast naar het geweten, de stem in ons die aanvoelt wat goed en slecht is. Met andere woorden: ‘Dat verklaar en beloof ik, getrouw aan de Grondwet en mijn geweten.’
En natuurlijk hoort daar het gebaar bij dat nu ook bij de eed wordt gebruikt. Het gebaar verwijst naar iets groters dan ikzelf. Het gaat niet om mij, maar om het geheel.
Je hoeft het niet alleen te doen
Binnenkort worden onze nieuwe bewindslieden beëdigd. Velen zullen kiezen voor de belofte, met te respecteren redenen.
Maar hoe waardevol zou het zijn als juist op zo’n cruciaal moment in het politieke leven een verwijzing zou klinken naar het grotere dan het zelf. Je zit daar niet voor je eigen succes of dat van je partij.
En ook een verwijzing naar je geweten, naar je eigen verantwoordelijkheden bij de grote taken die je hebt te volbrengen. Het gaat hier ook om het besef dat je het niet alleen hoeft te doen. Want je wordt omringd door mensen van wie het geweten wordt aangesproken.
Zo’n inbedding in het transcendente gun ik onze nieuwe bewindslieden, en iedere (buitengewoon) ambtenaar die bereid is zich in te zetten voor het grotere geheel.