Pro-Palestijnse studenten: gehoord worden, is iets anders dan je zin krijgen

Pro-Palestijnse demonstranten op het Binnengasthuisterrein. Beeld: Joris van Gennip/HH/ANP

Pro-Palestijnse demonstranten op Nederlandse universiteiten willen ‘een open debat’. Marthe-Geke Bracht heeft daar niets van gezien. Niet in de beelden van de rellen. Niet in de notulen van de studentenraad. Niet in de rechtbank.

Nog niet zolang geleden studeerde ik er zelf. Op de televisiebeelden van de rellen herkende ik de kleine, geplunderde kantine van de Universiteit van Amsterdam waar de grote videoschermen geroutineerd werden vernield. Pats, kapot, door naar de volgende. Daar haalde ik koffie, daar werkte een aardige mevrouw, hoe zal het voor haar zijn om deze beelden te zien?

’s Avonds riep ik naar het televisiescherm, alsof het een poppenkast was. Ik riep de vragen die maar niet werden gesteld aan de onnozele student in een talkshow die met een Palestijnse sjaal om zelfgenoegzaam de camera inkeek. Hoe hij de Universiteit van Amsterdam medeplichtig achtte aan genocide, hoe hij erbij kwam dat de ME verantwoordelijk is voor kapot geslagen studentenschedels, zoals hij stellig beweerde, hij hoefde het niet te onderbouwen. De student bleef zijn duidelijk vooraf ingestudeerde eis herhalen dat de Universiteit van Amsterdam alle banden moest verbreken met Israël. ‘Welke banden?’ probeerde een kritische hoogleraar nog die er duidelijk verstand van had.

De jongen was al jaren aan het studeren, maar sprak alsof het niet zijn vernielde universiteit was. Niet zijn kantine. Niet zijn stad. Maar wel zijn oorlog. De oorlog die hij met zijn Palestijnse sjaal om zijn schouders heeft gedrapeerd en die hij voorlopig niet van plan lijkt af te doen. De oorlog die studenten wekenlang een reden gaf om bandeloos de plek kapot te slaan waar ik leerde wat recht is en wat krom.

Eerst fatsoenlijk het gesprek aan

Als reactie op een ingezonden brief in Trouw van vijftien rectoren van Nederlandse universiteiten waarin zij gefundeerd reageren op de eisen, laten studenten in Trouw weten ‘vol onbegrip’ te zijn.

‘Een open debat is wat we willen,’ zeggen ze nu. Daar heb ik anders niets van gezien. Niet in de beelden van de rellen. Niet in de notulen van de studentenraad. Niet in de rechtbank Amsterdam toen hun voorman terecht stond voor mishandeling tijdens de rellen en ik studenten vriendelijk informeerde naar hun motieven. Niet in het speciaal voor hen georganiseerde debat met burgemeester Femke Halsema waarin de studenten haar ronduit onbeschoft de rug toe keerden en de zaal verlieten.

Ze kregen een podium, ze mochten een statement maken, er was alle ruimte voor debat, maar ze gingen het debat niet aan. Niet daar, niet in de vergadering waar ze verkozen om het over gratis tampons te hebben, niet in de rechtbank, niet in het gemeentehuis.

In het artikel strooien ze opnieuw met grote verwijten. ‘De tijd is op’ en ‘niks kan en zal ze stoppen,’ zo zetten ze hun eisen kracht bij. Dat laatste belooft wat en zou ook zomaar uit de mond van een Israëlische legeraanvoerder kunnen worden opgetekend.

De studenten vinden het tijd dat ze worden gehoord. Gehoord worden, is iets anders dan je zin krijgen. Om gehoord te worden, zul je eerst eens fatsoenlijk het gesprek moeten aangaan. En dat dan wel graag in het Nederlands.

Lees ook: ‘Joodse studenten worden aan de UvA voor kindermoordenaar uitgemaakt’