Elk jaar is 11 oktober Coming-Outdag. De lhbti-gemeenschap heeft meer feestdagen dan Jezus. Toch vermindert de acceptatie van homoseksualiteit, schrijft Tom Mikkers, theoloog en zelf getrouwd met een man.
Albert Mol, Jos Brink en André van Duin zijn voor mij de grote drie die Nederland erop wezen dat homoseksualiteit een variatie in de liefde is waarvoor je niet bang hoeft te zijn. Ze loodsten mij door mijn jeugd in de jaren tachtig, en toen ik kort erna uit de kast kwam, kon ik naar hen verwijzen. Mijn coming-out liftte mee op hun humor. Zij bezorgden Nederland een lach op het gezicht.
Ik ging theologie studeren en kwam als katholieke Brabander terecht bij de predikantsopleiding van de randstedelijke remonstranten. Die hadden, min of meer terloops, als eerste kerk ter wereld in 1987 het huwelijk geopend voor paren van hetzelfde geslacht. Wel was afgesproken daar geen reclame voor te maken, omdat ze geen ‘homokerk’ wilden worden. Het werd wereldnieuws, dat wel. Maar het voornemen om terughoudend om te gaan met dit wapenfeit bleef fier overeind.
Toen ik twintig jaar later aantrad als algemeen secretaris van de Remonstranten, verbaasde ik me daarover. Je gaat toch ook niet de apartheid afschaffen om vervolgens te beweren dat je geen zwarte kerk wilt zijn? Ik zag de openstelling van het huwelijk, nog voordat de Nederlandse overheid zover was, juist als een kroonjuweel. Mijn God trouwt ook homo’s. Dat werd in 2014 een van teksten op de posters van de landelijke Remonstrantse ledenwerving, waar ik bij betrokken was. Eindelijk gerechtigheid.
De lhbti-lettervermicelli waaide ergens in het vorige decennium mijn leven binnen. Inmiddels was ik betrokken geweest bij de oprichting – in 2007 – van een vermogensfonds voor homo-emancipatie, Het Blauwe Fonds, vernoemd naar het liedje van Vicky Leandros: L’amour est bleu. Of we ons onderschrift ‘Hart voor homo-emancipatie’ wilden wijzigen in ‘Hart voor lhbti-emancipatie’, stond ergens na 2010 ineens op de agenda. Ik was tegen. Ik ben ook lid van de teckel-club en zou beslist opzeggen als dat de teckel-chihuahua-poedel-cavia-club zou worden. Ook al gun ik cavia’s, chihuahua’s en poedels beslist het allerbeste.
Uithangbord
Toch ging ik mee in het besluit om ‘homo-’ te vervangen door ‘lhbti-’, met als argument dat we de aansluiting wilden behouden bij de rest van het emancipatieveld. Daar raakten de lhbti-letters steeds meer ingeburgerd. Er was zelfs ineens sprake van een ‘lhbti-gemeenschap’. Ik moet eerlijk bekennen dat ik die gemeenschap voor wat betreft de letter ‘h’ nooit heb ervaren als ik in een homokroeg kwam. Als je op hetzelfde geslacht valt, ben je namelijk uit de aard der zaak elkaars concurrent.
Tegelijk zag ik de kwetsbaarheid van de groepen achter de nieuwe letters. Vooral transpersonen leiden wereldwijd een leven dat in het teken staat van afwijzing en gewelddadige verstoting. Ik wilde die breekbare groep niet tot uithangbord maken van mijn beginnende vervreemding van de homo-emancipatie, waaraan ik zo graag een bijdrage wilde leveren.
Homo-emancipatie is zo belangrijk, omdat – anders dan bij bijvoorbeeld etnische minderheden – homoseksuele kinderen in de regel geen homoseksuele ouders hebben die voor hen opkomen. Je bent dus altijd het wiel opnieuw aan het uitvinden, en je moet de gelederen stevig gesloten houden als je iets wilt bereiken.
Intussen werd homoseksualiteit in mijn geloofsbubbel steeds meer een identity marker. Dit leverde stevige debatten op, en ik had het gevoel dat het niet voor niets was. Zonder wrijving geen glans. In 2011 kwamen kerken in Nederland met een verklaring tegen homogeweld. Ook hier was ik direct bij betrokken. Ik was er dubbel over: een verklaring ‘Geen geweld tegen homo’s’ zegt niet zoveel, als je hen verder geen positie gunt.
Maar ik zag ook dat de ontwikkeling in christelijk Nederland nog altijd meer was dan wat er in Nederlandse moskeeën gebeurde: niets. Er is geen moskee in Nederland waar homoseksualiteit is geaccepteerd. Daar iets van zeggen als niet-moslim – merkte ik – was ongepast. Kritiek op de islam zette je al heel snel in de hoek van de onverdraagzamen, waar ik als conflictmijdend type liever niet bij wilde horen.
Wereldwijd verslechterde de situatie voor homo’s, en niet alleen door islamisten die het in een groot deel van de wereld voor het zeggen hebben. Voor elk land waar homo’s konden trouwen, was er wel een ander land waar de leefruimte voor homo’s kleiner werd. In Afrika werden de wetten tegen homo’s almaar strenger, met Uganda als dieptepunt. De Rusissche president Vladimir Poetin introduceerde de term ‘homopropaganda’.
De afkeer van homo’s overbrugt zelfs een kerkelijke scheiding van bijna duizend jaar. Toen de paus uit Rome en de patriarch van Moskou elkaar ontmoetten in 2016 in Cuba om het Grote Schisma (1054) tussen katholieke en orthodoxen te slechten, kwamen ze samen met een slotverklaring tegen alternatieve samenlevingsvormen. Dat de paus recent er toch voor pleitte om homorelaties de zegen niet te onthouden, geeft weer een beetje hoop.
Eerder noemde de patriarch van Moskou het homohuwelijk een ‘apocalyptisch symptoom’ en een teken dat ‘een volk het pad van de zelfvernietiging is ingeslagen’. Het is in lijn met staand anti-gay-beleid in Rusland. In de deelrepubliek Tsjetsjenië gelden strenge anti-homowetten en worden homo’s in detentiekampen opgesloten. En met de oorlog in Oekraïne strijdt Rusland openlijk een orthodoxe oorlog tegen het ‘decadente Westen’.
Barmhartigheid
De oorlog tussen Israël en Gaza leidt tot protesten waar Queers for Palestine zorgeloos bij aansluiten. Bij mij zorgt dat voor kortsluiting. In het hele Midden-Oosten, met uitzondering van Israël, lijden homo’s aan een leven in de kast. Vertellen dat Tel Aviv een Gay Pride heeft, wordt weggezet als pinkwashing: homo-emancipatie gebruiken om ander leed te verdoezelen.
Je mag de gelijkberechting van homo’s alleen maar in de etalage zetten als je alle andere minderheden ook gelijk behandelt. Niet voor niets heeft de regenboogvlag inmiddels meer kleuren dan de regenboog zelf.
Nu kun je gelovigen, van welke religie ook, nog herinneren aan de heilige waarde van barmhartigheid. Er klonk dan ook een stevig protest bij de christelijke Nashville-verklaring in 2019. De seculiere stem tegen de acceptatie van homoseksualiteit daarentegen staat in directe verbinding met de onderbuik. Uit seculiere hoek horen dat de regenboog-community (om die term ook maar eens te gebruiken) een gevaar zou zijn voor kinderen, is voor mij veel bedreigender.
Inmiddels zijn er in Nederland zowel op de rechter- als de linkerflank seculiere partijen die vinden dat ‘we weer normaal moeten doen’. Zo staan uiterst rechts FVD en uiterst links DENK naast elkaar in hun afkeer van dragqueens. ‘We moeten onze kinderen beschermen,’ heet het. DENK voerde bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2023 campagne met billboards met het opschrift ‘Zullen we weer gewoon doen?’ waarbij alles en iedereen met regenboog abnormaal is. Dame Edna en Snip en Snap zijn schimmen uit een ver en nog verder verleden geworden.
Zware bepakking
De regenboog verdween afgelopen jaren achter steeds meer donkere wolken. Alleen opkomen voor homo’s is taboe in het emancipatieveld. ‘Ik ben homo’ mag niet meer, het is ‘wij lhbti’ers’. Ik krijg die term maar niet uit mijn strot als ik naar mezelf wil verwijzen. De taal wordt onvrij en zingt zich los van het Nederlands. Voor het grote publiek moeten we onszelf nu ‘queer’ noemen. Dat Engelse woord betekent ‘vreemd’ of ‘excentriek’ en is in de jaren tachtig overgewaaid vanuit de Verenigde Staten. In die tijd noemde een kleine activistische groep homo’s hier zich nog ‘flikker’, maar ook daar verlang ik niet naar terug.
Ik ben homoseksueel én ik ben geen Onze Lieve Heer: ik kan niet al het wereldleed op mijn schouders dragen. Ik ben geen activist voor alles. De beweging die keuzevrijheid centraal stelt, is een steeds strakker uniform geworden. Wie uit de kast komt, krijgt een zware bepakking mee.
In 2019 stonden enkele homo’s zelfs in regenboogboerka langs de Amsterdamse grachten, om hun ongenoegen te uiten over het boerkaverbod. De Canal Pride drijft af van de oorspronkelijke gedachte. In 2017 mochten we niet meer Gay Pride zeggen, maar werd het Pride en sinds 2023 is het Queer & Pride Amsterdam. We zijn een merk geworden.
Het idee achter de Gay Pride was eens dat je mensen die het hele jaar door tobben met afwijzing, één keer in het jaar toejuicht en hun zo laat weten dat ze helemaal meetellen. Inmiddels dansen heteroseksuele BN’ers, politici en hele hr-afdelingen van bedrijven op de boten die bedoeld waren voor homo’s. Zoals gezegd: ik gun poedels, chihuahua’s en ook hetero’s het allerbeste, maar hier gaan anderen er met de pret vandoor.
De politisering van de homo-emancipatie en het centraal stellen van de vraag ‘Wie ben ik?’ hebben geleid tot starheid en dogmatisme. De lhbti-praat in mijn homobubbel doet soms denken aan een sektarisch gezelschap dat met gestrekt been in de eigen waarheid staat. Wie kritiek heeft, loopt het risico op verkettering en excommunicatie. Identiteit staat voorop. Het verlangen naar vriendschap en nabijheid raakt uit beeld. Mijn homoseksualiteit heb ik aanvaard niet dankzij, maar ondanks mezelf. Net zoals liefde laat solidariteit zich niet afdwingen
Ik zie de hetero’s die Albert Mol, Jos Brink en André van Duin voor zich hadden gewonnen, afhaken. En ook homo’s zelf. Een zebrapad in regenboogkleuren is volstrekt betekenisloos als homohaat in dezelfde stad toeneemt en het gesprek daarover met taboes is omgeven.
Relativering en zelfreflectie zijn ver te zoeken. Zichtbaarheid is gebaat bij dosering. Het is maar één keer per jaar Moederdag, en mijn verjaardag vier ik ook niet elke week. De lhbti-gemeenschap heeft intussen meer feestdagen dan Jezus, met de Pride-maand, Roze Zaterdag, Roze Maandag, Paarse Vrijdag en nu op 11 oktober weer Coming-Outdag – en dan ook nog afzonderlijke dagen voor elke letter van de vermicelli.
De regenboog is voor mij in de eerste plaats het symbool dat hoort bij het Bijbelverhaal van de ark van Noach. Er is hoop. Die leus van de evangelische campagne – ook met regenboogsticker – uit de jaren zeventig en tachtig grijpt direct terug op Genesis. Toen het water van de zondvloed ging zakken, het land weer te zien was en Noach met al zijn dieren de ark kon verlaten, verscheen er een regenboog – dat betekende dat zo’n grote ramp nooit meer de aarde zou treffen.
Zondebokken
Ik ben er niet gerust op. Het antisemitisme neemt toe. De kanarie in de kolenmijn snakt naar adem. Joden durven niet meer zichtbaar als Jood de straat op. Ik leef met een donker gevoel dat wederom een grote ramp voor ons ligt nu oorlogen steeds dichterbij komen. Poetin in het Kremlin en de imam van de Al-Aqsa-moskee in Jeruzalem steken hun afkeer van homo’s niet onder stoelen of banken. De zondebokken die nodig zijn om een grote oorlog te legitimeren, kun je al aanwijzen. Gaat de regenboogvlag ons beschermen?
Van de drie grote iconen leeft alleen André van Duin nog. Bij de Dodenherdenking in 2021 hield hij een indrukwekkende toespraak op de Dam: ‘Ik ben dankbaar dat ik in vrijheid kan leven.’
Zijn lofzang op de vrije samenleving was in mijn ogen niet het begin, maar het einde van een tijdperk. Nog voel ik die diepe dankbaarheid dat ik hier mag leven, getrouwd ben met een man, en werk bij de Evangelische Omroep. Er is veel bereikt, dat zeker. Maar ik hoor de donder en ik mis de glimlach die Albert Mol, Jos Brink en André van Duin op gezichten wisten te toveren.
Tom Mikkers (55) is theoloog en programmamaker bij de Evangelische Omroep. Eerder was hij algemeen secretaris van de Remonstranten en mede-oprichter van Het Blauwe Fonds, een vermogensfonds voor homo-emancipatie.