Natuurlijk, ‘zeeheld’ Witte de With (1599-1658) was naar huidige maatstaven best een boef en eigenlijk gewoon een halve piraat. En natuurlijk, zelfkritiek en oog voor de meer donkere bladzijden van onze nationale geschiedenis zijn zeer gewenst – en domweg een teken van beschaving en zelfvertrouwen. Maar… wat er nu bij het (indirect) naar Witte de With vernoemde Rotterdamse kunstinstituut gebeurt, is echt krankzinnig, zeker uit democratisch oogpunt.
De kunstinstelling en haar Raad van Toezicht hebben ‘unaniem’ besloten om de naam van het instituut te wijzigen, omdat er afgelopen zomer protest tegen kwam. Een kwart eeuw had er geen haan naar gekraaid, maar nu kwam er een open brief van heel veel totaal onbekende namen, en een paar bekende, zoals de bekende zwarte activisten Sylvana Simons en Gloria Wekker.
Haat tegen alles wat wit is
Die brief – in een soort van Engels – is, en daarover is nauwelijks discussie mogelijk, geschreven in het meest gruwelijke activistische koeterwaals dat je je kunt voorstellen, en waarvoor je aan Berkeley moet hebben gestudeerd om er iets van te begrijpen. Hij ademt bovendien een haat jegens alles wat wit is, dat je er bijna bang van wordt. De claimbrieven van RaRa waren liefdesbrieven in vergelijking met dit angstaanjagende gereutel.
Dat de ondertekenaars bezwaar hebben tegen Witte de With als naamgever van een vooraanstaand kunstinstituut is hun goed recht. Een beetje koddig is het wel: het instituut is immers niet naar Witte de With vernoemd (zoals Boijmans van Beuningen naar Boijmans en Van Beuningen is vernoemd), maar naar de Witte de Withstráát, want daar is het gevestigd. Had het aan het Steve Bikoplein gestaan, dan had het Steve Biko geheten.
Je kunt je, de brief lezende, bovendien niet helemaal aan de indruk onttrekken dat het feit dat die man Witte de With heette al als een rode lap werkt. Zwarte de Zwart zou al minder erg zijn geweest. Een van de betrokken protesterende kunstenaars, de uit Surinaamse ouders in Nederland geboren Patricia Kaersenhout, deed volgens de Volkskrant in Witte de With een protestperformance: ‘Ik ben de muren zwart gaan verven, heel simpel, iedereen begreep het. Soms leiden woorden nergens toe.’ Tja. De deplorabele staat van de Nederlandse geëngageerde kunst is een verhaal apart.
Ontransparant onderonsje
Maar goed, uiteindelijk is dit allemaal een afgeleide zaak. Waar het natuurlijk écht om gaat, is de vraag of een grotendeels met publiek geld gefinancierd instituut op eigen houtje kan beslissen of die naam moet worden veranderd. Nu is dit ingrijpende besluit een raar, volkomen ontransparant onderonsje. Één brief, die is ondertekend door hooguit 200 niet-gekozen individuen, onder wie één mislukte aspirant-politicus, en de Raad van Toezicht is om. En die Raad van Toezicht bestaat weer uit een incrowdje van ongekozen kunstenaars en andere ‘professionals’, onder wie de voorzitter, Kees Weeda, al sinds mensenheugenis de even ongekroonde als ongekozen koning van de Rotterdamse kunstwereld.
Dat kan natuurlijk niet. Achter de vraag of ‘Witte de With’ zijn naam wel of niet moet veranderen, ligt een heel fundamentele kwestie, namelijk de vraag hoe Nederland om moet gaan met andere, kritische opvattingen over het eigen koloniale verleden. Dat mag geen onderonsje zijn van kunstenaars en activisten die vinden dat zij alléén recht van spreken hebben omdat ze zwart zijn. Daar hoort, in dit geval, héél Rotterdam, héél Nederland over mee te praten.
Dus gemeenteraad, dus parlement: doe jullie werk.