Een democratie kan alleen goed werken met een gezonde debatcultuur, waarin ideeën vrijuit kunnen worden getoetst op hun juistheid en rationaliteit. Helaas lijdt het publieke debat aan hardnekkige waanideeën, schrijft Geerten Waling.
Het programma Zondag met Lubach maakte afgelopen zondag terecht een punt van de ‘alternatieve geneeswijzen’, of beter gezegd ‘onbewezen ideetjes’, die gretig aftrek vinden op de zorgmarkt. Of het nu craniosacraal therapie, holistisch energetische therapie of homeopathie betreft – een waslijst aan ‘alternatieve’ behandelingen wordt vergoed door de zorgverzekeraars.
Daaraan betaalt dus ieder mens mee, terwijl voor de effectiviteit van al deze zweverigheid geen wetenschappelijk bewijs kan worden geleverd. ‘Tja,’ zal de ruimdenkende lezer dan zeggen, ‘die wetenschap weet ook niet alles!’ Nee, dat klopt. Maar met een paar basisregels op het gebied van logica en empirie weet de wetenschap toch onmeetbaar meer dan een spiritueel typje dat, gewapend met een zelfhulpboek en een paar Boeddhabeeldjes van het tuincentrum, in de bewierookte bijkeuken een praktijk aan huis is begonnen.
Vrijblijvend zijn zulke gedachtekronkels niet
Een ander voorbeeld van een hardnekkig waanidee kwam aan het licht in de discussie over de Vlaamse schrijfster Griet Op de Beeck, die zegt zich na therapie en langdurige zelfreflectie te herinneren dat zij door haar vader zaliger seksueel is misbruikt. Daarvoor had ze 107 aanwijzingen, maar dat waren allemaal secundaire bewijzen – geen concrete bewijsstukken of zelfs maar vage herinneringen aan deze gruwelijke misdaad.
Nu kan het heel goed zijn dat Op de Beeck een zeldzame uitzondering is op de regel – en daarom moeten we haar ervaren leed niet bagatelliseren – maar Max Pam beschreef puntig hoe lang er al serieuze twijfel bestaat onder wetenschappers over de mogelijkheid om traumatiserende herinneringen uit het geheugen te bannen.
Meer van Geerten Waling
Catalonië: moeten we voor of tegen onafhankelijkheid zijn?
De theorieën van Sigmund Freud over verdrongen ervaringen uit onze jeugd zijn allang achterhaald. Niet eens omdat empirische studie geen bewijs leverde, dat bewijs was er inderdaad niet, maar vooral omdat er nooit bewijs voor gevonden zou kúnnen worden.
Beweringen die altijd waar zijn, zijn nooit waar
De wetenschapsfilosoof Karl Popper knuppelde zulke theorieën al in 1963 genadeloos neer: ‘It was precisely this fact — that they always fitted, that they were always confirmed — which in the eyes of their admirers constituted the strongest argument in favour of these theories. It began to dawn on me that this apparent strength was in fact their weakness.’
Als een theorie altijd waar kan zijn, is zij in feite nooit (echt) waar. Wie na therapie meent verdrongen herinneringen terug te hebben gevonden, heeft zich daarmee nog niets herinnerd, laat staan bewezen.
Het precisiemesje van de nuchtere rede
Een heel ander voorbeeld: wie gelooft in de leer van de islam, terwijl diezelfde leer voorschrijft dat elke vorm van twijfel aan die leer godslastering is en met steniging moet worden bestraft, heeft zich een vergelijkbaar waanidee op de hals gehaald.
Een laatste voorbeeld: wie toevallig blank is en geen kritiek durft te uiten op de recente opmars van ‘identity politics’, omdat redelijke kritiek op zich al een vorm zou zijn van white privilege en onderdrukkende ‘microagressies’, kan voortaan elke vorm van rationeel debat op zijn buik schrijven.
De democratie staat voortdurend bloot aan zulke waanideeën. Zij zijn een neveneffect van het open debat en laten zien dat de mens niet altijd een rationeel wezen is. Dat ontslaat ons niet van de plicht om deze ideeën te blijven ontleden met het precisiemesje van de nuchtere rede.