Jurist Bauke Geersing reageert op de kritiek van historicus Rémy Limpach op zijn boek over de omstreden kapitein Raymond Westerling en het onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië. ‘Het is van belang dat hij en zijn collega’s van het meerjarenonderzoek kennis nemen van andersluidende opvattingen en tevens hun oor te luisteren leggen bij veteranen en overlevenden uit die dekolonisatieperiode.’
Mijn boek gaat over Westerlings optreden op Zuid-Celebes december 1946 – maart 1947). Mijn analyse is gebaseerd op een uitgewerkt onderzoeksmodel dat voldoet aan de vijf principes van wetenschappelijke integriteit. Hoe onderbouwt Limpach zijn stelling dat mijn boek niet zou voldoen aan de eisen van wetenschappelijk onderzoek? Ik loop ze langs en reageer per opmerking van hem.
Het gros van mijn boek zou bestaan uit onnavolgbare interpretaties van het onderzoek van andere historici. Mijn boek van circa 500 pagina’s kent een analyse van historici van circa 100 pagina’s. Dat noemt Limpach ‘het gros’. Het is klinkklare onzin. Dat die analyse ‘onnavolgbare interpretaties’ zouden bevatten, onderbouwt Limpach niet. Ook die opmerking van Limpach is klinkklare onzin, of het zou moeten zijn dat hij het zelf niet heeft kunnen volgen.
Ik zou alle juristen, journalisten en historici die zich sedert 1949 kritisch over Westerling hebben uitgelaten over één kam scheren. Dat is feitelijk onjuist. Ik heb de bevindingen van historici individueel geanalyseerd. Mijn analyse van de historische literatuur begint in 1966.
‘De aantijging die Limpach hier opschrijft, is onzinnig’
Limpach beweert dat in mijn boek zou staan dat ‘de’ door mij bekritiseerde historici het slachtofferaantal van 40.000 op Zuid-Celebes voetstoots zouden aannemen. Dat staat niet in mijn boek. Hij beweert dat ik historicus Willem IJzereef als onderzoeker wegzet omdat die zou instemmen met het getal van 40.000. Ik heb op pagina 171 t/m 216 het boek van IJzereef uitgebreid geanalyseerd. Op geen van die pagina’s staat enige grond voor deze suggestie.
Over die 40.000 slachtoffers staat wel het volgende in mijn boek.
Limpach heeft in een publicatie uit 2014 geschreven dat het aantal van 20.000 – 40.000 slachtoffers waarschijnlijk overdreven is. Hoezo ‘waarschijnlijk’? Het staat vast dat het een fabeltje is. In diezelfde bundel schrijft Katharine McGregor dat er ongeveer 40.000 slachtoffers zijn gevallen in de ‘so-called Westerling massacres’.
Ik zou de in mijn ogen ‘antikoloniale historici als Bersiap-ontkenners’ hebben bestempeld. In mijn boek staat op pagina 327 t/m 352 een uitgewerkte analyse van de wijze van werken van vooringenomen, eenzijdige en antikoloniale historici. Limpach gaat daar geheel aan voorbij. De aantijging die hij hier opschrijft, is onzinnig en staat niet in mijn boek.
Dan zou ik serieuze onderbouwing voor mijn beweringen achterwege laten. Het zou volstrekt onduidelijk zijn waarop mijn juridische argumenten stoelen. Ik zou de glasheldere conclusies van kwalificaties van destijds vooraanstaande juristen en Justitieambtenaren niet kunnen weerleggen.
In mijn boek staat op pagina 419 t/m 466 een uitgebreide uiteenzetting van de gronden voor mijn juridische opvattingen. Ik bespreek daar ook de juristen waar Limpach op duidt. Daar worden ook, wat Limpach met zijn gebruikelijke overdrijving noemt, die glasheldere conclusies weerlegt.
Ondeugdelijke bron?
Dan zou bronnenkritiek niet aan mij zijn besteed en zou ik selectief te werk gaan door middel van ‘cherry picking’. Hoe onderbouwt Limpach deze forse beschuldiging? Hij beweert dat de rapporten van Spoor, Engles, de Vries of Felderhof als bron niet deugen. Hij illustreert dat niet. Maar ik zou die bronnen als volledig waar behandelen. Ook dit is onjuist.
Het eerste element van mijn onderzoeksmodel heeft betrekking op het gebruik van bronnen. Wat ik daar schrijf, is in tegenspraak met wat Limpach hier beweert over mijn bronnengebruik.
Ik zou zelfs ‘een bedenkelijke oriëntalistische mentaliteit’ hebben. Hij ‘onderbouwt’ dat met een kort uit de context gerukt citaat uit mijn boek.
Ik zou herhaaldelijk selectief citeren uit uitvoerige rapporten met een voor Westerling – en nu komt weer een overdrijving van Limpach – ‘vernietigende strekking’. Dit is een grove leugen. Ik heb de rapporten van mr. B. J. Lambers, van de commissie-Enthoven, van de commissie Van Rij/Stam en de Excessennota uitvoerig geanalyseerd en besproken. In geen van die rapporten staat de ‘vernietigende strekking’ die Limpach uit de lucht plukt. Dat ik alleen de conclusies zou hebben aangehaald die Westerling in een goed daglicht plaatsen, is ook feitelijk onjuist.
Limpach misleidt hier op grove wijze de lezer. Ik heb van zijn boek de aanpak en de ‘casestudy’ de Zuid-Celebes-affaire geanalyseerd en besproken in mijn boek. Wat Limpach zich in dat deel van zijn boek heeft gepermitteerd aan selectief bronnengebruik, negeren van bronnen en het zelfs opschrijven van valse citaten is ronduit ontstellend. Ik geef daar hier enkele voorbeelden van.
Het rapport van de commissie-Enthoven is volgens hem eenzijdig en bevat een verbazend positieve toon over Westerling.
De onderzoekers Van Rij/Stam hebben zich door de ruwe charmes van Westerling laten misleiden.
Willekeur, wreedheid en intimidatie
Volgens Limach zou na de eerste vier acties van Westerling duidelijk zijn gebleken dat ze gepaard gingen met een hoge mate van willekeur, wreedheid en intimidatie. Natuurlijk hanteert Limpach de overdrijving: ‘een hoge mate van….’ Maar wat blijkt uit rapporten van betrouwbare getuigen als Lambers en een officieel overleg van Indonesische en Nederlandse functionarissen? Inderdaad, het tegendeel van wat Limpach hier beweert.
Limpach schrijft in zijn boek Lambers te citeren. Maar het blijkt dat hij aan dat citaat een zinsdeel van hemzelf heeft toegevoegd en het woord ‘terreur’ tussen aanhalingstekens heeft geplaatst. Limpach laat Lambers zeggen dat op Zuid-Celebes destijds sprake zou zijn geweest van onvermogen op te treden tegen ‘de “terreur” van de sterke verzetsbeweging’. De tekst: ‘van de sterke verzetsbeweging’ is niet van Lambers, maar van Limpach zelf. Lambers nam een diametraal ander standpunt in. Die vond dat sprake was van ‘rood-witte-terreur’. En door het woord ‘terreur’ tussen aanhalingstekens te plaatsen, suggereert Limpach dat het geen terreur was. Wat Limpach hier doet is een doodzonde voor een wetenschapper. Hij manipuleert en misleidt.
Uit de analyse die ik van de Zuid-Celebes-affaire in zijn boek heb gemaakt blijkt dat sprake is van tientallen voorbeelden van een dergelijke selectieve werkwijze. Ik verwijs kortheidshalve naar mijn boek.
Een ander voorbeeld van mijn volgens Limpach selectieve werkwijze zou mijn beschrijving zijn van het ontslag van Westerling uit militaire dienst. In mijn boek staat Westerling op Zuid-Celebes centraal. De beëindiging van Westerlings militaire dienstbetrekking komt daarin kort aan de orde. Limpach neemt nu de gelegenheid te baat om zijn particularistische mening te uiten over het feit dat Westerling zou zijn ontslagen. Hij is niet ontslagen, maar heeft ontslag gevraagd en dat is hem eervol verleend. Hier de gebruikelijke eenzijdige schets van Limpach over Westerling.
Ik ga niet in op de uitweiding van Limpach over Westerlings optreden op Java. Dat valt buiten de scope van mijn boek.
Ik zou te lage aantallen aan slachtoffers in Zuid-Celebes hebben opgevoerd. Het aantal 380 staat in de volgens Limpach betrouwbare bron IJzereef en stemt overeen met officiële rapporten. Opnieuw misleidt Limpach de lezer door te suggereren dat ik het in mijn boek zou hebben over het aantal slachtoffers van het DST op Zuid-Celebes. Dat is niet zo.
Om zijn standpunt kracht bij te zetten beroept hij zich op een uitlating van Westerling tijdens een verhoor in 1949. Dat is Limpach ten voeten uit. Westerling wordt door hem in zijn boek verafschuwd en als volstrekt onbetrouwbaar weggezet. Maar als Westerling iets roept dat in Limpachs kraam te pas komt, dan beroept hij zich zelfs op hem.
‘Flagrant onjuist’
Dat Westerling medeverantwoordelijk was voor het excessieve optreden van Vermeulen en Rijborz is flagrant onjuist. Die opvatting van Limpach is in strijd met de militaire en juridische normen van destijds. Vermeulen en Rijborz zijn op basis van onderzoek wel strafrechtelijk aansprakelijk gesteld. Westerling niet. De commissie-Enthoven schreef zelfs dat de acties van Westerling ‘geboden’ waren.
Als ik in mijn boek cijfermatig laat zien dat het aantal slachtoffers door Westerlings acties van beperkte aard was, komt Limpach niet verder dan het uiten van het woord ‘onzinnig’.
Ernstiger is dat Limpach contraguerrilla niet als militaire actie ziet. Hij geeft er blijk van de relevante militaire aspecten hier geheel te hebben gemist. Bovendien volhardt hij in zijn onjuiste schets van de historische context en heeft hij het over ongewapende en weerloze Indonesische mannen op Zuid-Celebes. Hij heeft het over dubieuze aantijgingen en doet voorkomen alsof contraguerrilla een vorm van rechtspraak zou zijn.
Het staat vast dat er destijds sprake was van een ‘rood-witte-terreur’ die de plaatselijke bevolking op een extreem wrede en misdadige wijze knechtte. In mijn boek staan daarover uitgebreide beschrijvingen uit primaire bronnen.
En passant typeert Limpach de bijzondere contraguerrilla-actie onder leiding van Westerling als in feite executies van duizenden Indonesiërs zonder proces. Hieruit blijkt dat Limpach helemaal niets heeft begrepen van de relevante militaire aspecten van guerrilla en contraguerrilla. Hij geeft er blijk van mijn hoofdstuk over die aspecten niet te hebben gelezen, althans die niet te hebben begrepen.
Westerling werd op handen gedragen
Limpach introduceert, natuurlijk selectief, een deel van het verhoor met Westerling in 1949. Daaruit zou moeten blijken dat het optreden van Westerling met een ‘nog angstaanjagender terreur’ die van de Indonesische terroristen zou overtreffen. Limpach citeert hier slechts een deel van dat verhoor en laat een belangrijk deel van Westerlings verklaring achterwege. Uit dat weggelaten deel blijkt dat Limpach hier een volstrekt onjuiste conclusie trekt.
De commissie Van Rij/Stam kenschetste de methode-Westerling als een ‘plechtige methode die diepe indruk op de bevolking maakte’. Natuurlijk gaat Limpach daar geheel aan voorbij. Hij volhardt in de terminologie ‘moordpartijen’. Limpach kan ook niet verklaren waarom Westerling door de inlandse bevolking op handen werd gedragen en dat zij op 3 maart 1947 met duizenden op spontane wijze feestelijk afscheid van hem hebben genomen.
Limpach schrijft niet eenzijdig te werk te zijn gegaan en in zijn boek ook aandacht te hebben besteed aan geweld van Indonesische kant. Hij wijst dan op hoofdstuk drie van zijn boek. Inderdaad beschrijft hij daar geweld van Indonesische kant. Dat gaat echter niet over de Zuid-Celebes-affaire waarover mijn boek gaat.
Tijdens die periode stipt hij dat Indonesische geweld slechts aan en rechtvaardigt hij het. In die context heeft hij het over een verzetsbeweging tegen de Nederlandse koloniale heerser. Daar versimpelt hij de situatie. Hij baseert zich daar zelfs op de Indonesische propaganda als bron waarin wordt gesteld dat de onafhankelijke deelstaat Oost-Indonesië ‘ontegenzeggelijk een marionettenstaat’ was. Hier voert Limpach Soekarno als betrouwbare bron op.
Politieke invalshoek
Limpachs boek voldoet zeker niet aan de principes van wetenschappelijke integriteit. Hij heeft gekozen voor een eenzijdige, vooringenomen en antikoloniale aanpak van het geweld van Nederlandse militairen op Nederlands-Indië gedurende de dekolonisatieperiode 1945 – 1950.
Hij noemt dat de ‘zwarte bladzijden-aanpak’. De rechtvaardiging voor deze politieke invalshoek is volgens hem ‘omdat het moet’. Het zou de enige manier zijn om de complexe kwestie van het structureel extreem geweld van Nederlandse kant goed in kaart te brengen. Een ongefundeerde reden die strijdig is met de eisen van wetenschappelijk onderzoek.
Limpach beweert dat mijn betoog ‘volledig gericht is op eerherstel van Westerling en goedpraten van diens acties’. Dat is een flagrant onjuiste en onzinnige aantijging. Ik heb in hoofdstuk II van mijn boek de feiten op een rijtje gezet, die nader geanalyseerd en op basis daarvan conclusies getrokken. Limpach geeft er aldus blijk van dat hij dat hoofdstuk niet gelezen heeft, in elk geval niet onbevooroordeeld. Ik kijk reikhalzend uit naar de argumentatie van Limpach waarop hij deze flagrant onjuiste uitlating meent te kunnen baseren.
Op het eind van zijn ‘bespreking’ komt de mantra van Limpach dat de meerderheid van de Nederlandse militairen schone handen hield.
Hij beweerde eerder ook de veteranen niet aan de schandpaal te willen nagelen.
Die eerste uitspraak van Limpach rechtvaardigt het natuurlijk niet om dan maar door middel van een eenzijdige, vooringenomen en antikoloniale opvatting, de Nederlandse militairen die in gevechtssituaties zaten ten onrechte te beschuldigen in morele termen als: ‘massamoord, massaslachting, bloedbaden, massageweld, over lijken gaan’ et cetera.
Hij zet de veteranen van het DST die onder leiding van Westerling zijn opgetreden, weg als ‘doodeskaders en moordzuchtige mannen’. Dat is een verwijzing naar de SS-Einsatzgruppen tijdens de Tweede Wereldoorlog en zo bestempelt hij deze veteranen tot ‘oorlogsmisdadigers’. De lezer willen doen geloven dat hij ze niet aan de schandpaal nagelt is dan volstrekt ongeloofwaardig.
Limpach zou mijn boek eens echt moeten gaan lezen zonder vooringenomenheid. Het is van belang dat hij en zijn collega’s van het meerjarenonderzoek kennis nemen van andersluidende opvattingen en tevens hun oor te luisteren leggen bij veteranen en overlevenden uit die dekolonisatieperiode.