President Trump laat steeds duidelijkere oorlogstaal horen in de richting van Iran. Het Congres lijkt intussen buitenspel te staan. Roberta Haar vraagt zich af of we ons hier zorgen om moeten maken.
For the English version, click here
Vorige maand ontsnapte de wereld ternauwernood aan wat de eerste stap had kunnen zijn in een escalatieoorlog met Iran, toen de Amerikaanse president Donald Trump op het laatste moment een militaire vergeldingsactie tegen het land afbrak. In gesprek met journalisten zei de Democratische minderheidsleider in de Senaat Chuck Schumer er later over dat ‘het Congres wezenlijke inspraak geven’ de enige manier zou zijn om te voorkomen dat Trump een onopzettelijke oorlog met Iran ‘in struikelt’. (1)
Democratische Senatoren dienden daarop een wetsvoorstel in voor een wijziging van de jaarlijkse defensiefinanciering, om zo een debat te ontlokken over de wenselijkheid van een oorlog te kunnen beginnen zonder mandaat van het Congres. Omdat ten minste zeven Republikeinse Senatoren tegen waren, sneuvelde het voorstel – waarmee nog eens werd bevestigd dat Trump gewoon kan doorgaan met Twitter-bedreiging: ‘Als Iran wil vechten, zal dat het officiële einde van Iran zijn.’
If Iran wants to fight, that will be the official end of Iran. Never threaten the United States again!
— Donald J. Trump (@realDonaldTrump) May 19, 2019
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
De aaneenschakeling van historische voorbeelden waarin het Congres werd omzeild als enige overheidstak die het constitutionele recht heeft om een oorlog te beginnen, deed me denken aan de evolutie van deze kwestie. Moeten we ons zorgen maken dat er vandaag de dag meer macht in handen is van de president dan de Founding Fathers hadden bedoeld?
Ondergeschikt aan de uitvoerende macht
In juni mocht ik Hendrik Meijer introduceren voor zijn lezing aan het John Adams Instituut over zijn boek over Senator Arthur Vandenberg. Tijdens zijn verblijf in het Congres vocht de Republikeinse Vandenberg een titanenstrijd uit met de Democratische president Franklin D. Roosevelt en speelde hij een sleutelrol in de oprichting van de Verenigde Naties, het Marshallplan en de NAVO.
Het was fascinerend om te lezen over Vandenbergs opvattingen over de macht om een oorlog te beginnen. De Amerikaanse Grondwet schrijft voor dat deze macht wordt gedeeld door het Congres en de president. Hierbij heeft de eerste de macht om oorlog te verklaren en de laatste de macht om als opperbevelhebber van strijdkrachten op te treden. Vandenberg betoogde in januari 1951 echter – terwijl de Koreaanse oorlog voortduurde – dat de buitengewone omstandigheden president Harry Truman het recht gaven om zijn constitutionele functie uit te oefenen zonder te worden beperkt door het Congres. Voor Vandenberg waren het aanbreken van het atoomtijdperk en de opkomende Koude Oorlog omstandigheden waarin de wetgevende tak zich diende te schikken naar de uitvoerende macht.
Na de clandestiene expansie van de oorlog in Vietnam door president Richard Nixon, probeerde het Congres in 1973 met de War Powers Act de macht om oorlog te verklaren weer naar zich toe te trekken. Theoretisch perkte de wet de president in door hem te verplichten éérst het Congres te raadplegen alvorens hij troepen mocht uitzenden en om hem daarna het Congres te laten vragen om een mandaat om die troepen langer dan zestig dagen in het buitenland te houden. In de praktijk negeerden presidenten de wet echter, of gaven ze er hun eigen draai aan. Zo maakte president Barack Obama gebruik van de autorisatie om militaire macht te mogen gebruiken die het Congres oorspronkelijk had gegeven aan zijn voorganger George W. Bush na de aanslagen van 9/11. Hoogleraar rechten aan de Universiteit van Georgetown Rosa Brooks merkte hierover op dat de machtiging van 2001 ‘duidelijk niet was bedoeld voor een eindeloze oorlog tegen een voortdurend veranderende lijst van slechteriken’. Trump maakt op een vergelijkbare manier gebruikt van de toestemming uit 2001 om oorlog te voeren in Jemen, Syrië en Afghanistan.
Wat maakt het uit?
De rol van het Congres is duidelijk afgezwakt ten opzichte van wat de Founding Fathers ooit voor ogen hadden. Maakt dit uit? Ja. Afgezien van het feit dat de uitvoerende macht altijd moet worden gecontroleerd als het gaat om oorlog voeren, zijn er drie belangrijke redenen waarom de huidige president nog eens extra in de gaten moet worden gehouden. Ten eerste ligt het traditionele besluitvormingsproces voor buitenlandbeleid volledig op zijn gat, nu de Nationale Veiligheidsraad – het belangrijkste adviesorgaan in dergelijke zaken – in een staat van chaos vereerd. Deze situatie is deels toe te schrijven aan Trumps derde Nationale Veiligheidsadviseur John Bolton, die in plaats van beleid tussen afdelingen te coördineren, zich terugtrekt in zijn kantoor en de deur gesloten houdt. Bovendien is Bolton, als het op Iran aankomt, verre van neutraal. Zoals ik in een eerdere column al schreef, is Boltons sterke voorkeur voor een regimeverandering in het land, ongeacht de kosten, algemeen bekend.
Een tweede belangrijk punt van zorg is dat andere kopstukken eenvoudigweg zijn verdwenen uit de Nationale Veiligheidsraad, door ontslag of terugtrekking, nadat er lijken in hun kasten werden ontdekt. Dit betekent dat er geen permanente minister van Defensie is, geen ambassadeur bij de Verenigde Naties en geen minister van Binnenlandse Veiligheid. Het aantal openstaande vacatures en waarnemende functionarissen in Trumps regering is ongekend. Trump haalt zijn schouders op over dit recordverlies en beweert dat het hem ‘meer flexibiliteit’ geeft. Toch is het wel degelijk een probleem voor de ministeries en afdelingen die zonder leiderschap, niettemin de taak hebben om Amerika naar het slagveld te loodsen.
Trump Inc.
Het is duidelijk dat Trump het land wil leiden op de manier zoals hij dat in het verleden bij zijn bedrijf deed; met hemzelf aan de top als de enige beslisser. In een interview met tijdschrift Forbes in oktober 2017 zei Trump letterlijk: ‘Ik zal over het algemeen niet veel van de gebruikelijke aanstellingen doen – je hebt ze niet nodig.’
Dit benadrukt een derde probleem: de methoden verantwoordelijk voor het succes van de Trump-organisatie sluiten niet aan bij de behoeften en de rol van de Amerikaanse opperbevelhebber. Vooral als deze leider pesterijen als zijn belangrijkste tactiek voor buitenlands beleid beschouwt. Zo zou het gebruik van intimidatie een onervaren president een oorlog in kunnen trekken – die hij niet wil én waarvan hij niet weet hoe die moet worden gevoerd – op een moment dat zijn kabinet een jammerlijk gebrek aan adviseurs heeft.
Bovendien zal de Amerikaanse geloofwaardigheid schade lijden als Trump zijn cyclus van bluffen gevolgd door terugtrekking voortzet. Het ontlokt misschien zelfs nog wel vijandig gedrag bij de vijanden van Amerika die niet langer bang zijn. Teddy Roosevelt zei ooit dol te zijn op het West-Afrikaanse gezegde ‘Spreek zacht en draag een grote stok, dan kom je ver.’ Maar in de nasleep van Trumps plotselinge teruggetrokken aanval op Iran, hebben veel commentatoren erop gewezen dat het patroon van Trump tot nu toe het tegenovergestelde is geweest: spreek met groot volume en draag een klein takje, of zelfs helemaal niks. Buitenlandse tegenstanders is het zeker opgevallen dat Trumps gepest alleen maar blaffen is en geen bijten.
Oorlogsblues
Aan het begin van de Koude Oorlog dacht Senator Vandenberg dat de constitutionele kwestie van welke overheidstak nu een oorlog zou mogen beginnen, nooit naar tevredenheid zou worden opgelost. In plaats daarvan pleitte hij voor een ‘gedragsregel’ op basis van overleg tussen president en Congres. Maar wat doe je als die president zich verheugt over het feit dat hij onvoorspelbaar is, dat hij zich niet aan de regels houdt, dat intimidatie zijn belangrijkste buitenlandse beleidsinstrument is en dat hij minachting heeft voor zijn eigen Nationale Veiligheidsraad? Als Senator Vandenberg vandaag nog zou leven, zou hij zeggen dat het er wel degelijk toe doet dat het Congres niet kan voorkomen dat Trump een oorlog begint tegen Iran.