Iedereen heeft recht op de algemene heffingskorting, maar de fiscus hoeft de korting niet altijd volledig toe te kennen. Volgens Advocaat-Generaal (A-G) Wattel van de Hoge Raad mag de fiscus een gezin met één kostwinner bewust benadelen.
De heffingskorting is persoonlijk, de hoogte wordt daarom beperkt door het eigen belastingbedrag. Bij partnerschap kan de minstverdienende partner, of de partner zonder inkomen, echter toch een (hogere) heffingskorting ontvangen. Dit kan als de andere partner na aftrek van zijn eigen heffingskorting nog belasting ‘overhoudt’ voor verrekening.
Meld u hier gratis aan voor de Elsevier Weekblad Belasting Update, de wekelijkse nieuwsbrief met het laatste fiscale nieuws, analyses, achtergronden en commentaren. Elke vrijdag in uw postvak.
Vanaf 2009 wordt het bedrag dat een minstverdienende partner maximaal kan laten uitbetalen, steeds verder beperkt.
Een echtpaar is een procedure gestart tegen deze discriminatie van een gezin met één kostwinner. De zaak ligt inmiddels bij de Hoge Raad.
De afbouw
De algemene heffingskorting die een minstverdienende partner kan ontvangen wordt sinds 2009 elk jaar 6 2/3 procent minder. Alleen een minstverdienende partner die vóór 1 januari 1963 is geboren, kan nog steeds de volledige heffingskorting ontvangen.
In 2023 kan een partner zonder inkomen helemaal geen algemene heffingskorting meer ontvangen, tenzij hij onder de uitzondering valt. Een gezin waarin slechts één van de partners werkt, kan dus duizenden euro’s worden benadeeld ten opzichte van een gezin waarin beide partners werken.
Vanaf 2019 neemt de discriminatie nog grotere vormen aan. De afbouw gaat dan, zonder enige uitzondering naar leeftijd, gelden voor twee andere heffingskortingen, namelijk de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Lees Meer tegenvallers voor werkende 55-plussers.
Bestaansminimum
Volgens het echtpaar kan de afbouw er toe leiden dat het bestaansminimum niet meer haalbaar is. Het beperken van de korting staat gelijk aan het extra belasten van de inkomsten van de kostwinner, omdat de draagkracht van het eenverdienersgezin vermindert.
Het echtpaar beroept zich voor de Hoge Raad op maar liefst vier bepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Advocaat-Generaal Wattel adviseert de Hoge Raad het beroep van het echtpaar af te wijzen.
Rechtvaardigingsgrond
Wattel ontkent niet dat er sprake is van discriminatie, maar hij vindt dat de fiscus in dit geval mocht discrimineren. Meestal volgt de Hoge Raad het advies van de Advocaat-Generaal.
De A-G stelt vast dat er tegenwoordig alleen nog maar naar de individuele draagkracht wordt gekeken, om te zorgen dat er meer mensen gaan werken. Het beperken van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner wordt verdedigd als een maatregel ter emancipatie van vrouwen. Ook zou een grotere arbeidsparticipatie de AOW beter betaalbaar maken.
Volgens Wattel kon de fiscus besluiten dat het stimuleren van meer werken zwaarder weegt dan het benadelen van gezinnen met één kostwinner. De discriminatie is daarom gerechtvaardigd naar de maatstaven van het EVRM.
Inconsequentie
Hij is het overigens met het echtpaar eens dat de regeling niet consequent is. Een gezin met slechts één arbeidsinkomen kan namelijk wél twee keer de heffingskorting claimen, als de andere partner inkomsten geniet uit box 2 of box 3. In die gevallen kan er geen sprake zijn van het stimuleren van meer werken, omdat het om vermogensinkomsten gaat. Het echtpaar heeft hier echter niets aan, vermogensinkomsten zijn niet vergelijkbaar met arbeidsinkomsten. Deze zaak gaat alleen over mogelijke discriminatie.