Hoe het debat over het Sovjetverleden van Litouwen opnieuw losbarst

11 oktober 2023Leestijd: 2 minuten
Ooit hoofdbureau van de KGB in Litouwen, nu Museum voor Bezettingen en Vrijheidsstrijd

Correspondent Jeroen Bult merkt hoe het debat over het Sovjetverleden van Litouwen na onthullingen een nieuwe wending krijgt.

‘Ik loop er een paar keer per week langs, maar krijg altijd de rillingen van dat gebouw,’ zegt Dovilė. De veertiger, werkzaam bij een bank, knikt naar het Museum voor Bezettingen en Vrijheidsstrijd. In het pand aan de statige Gedimino- boulevard in het centrum van Vilnius huisde ten tijde van de bezetting van Litouwen door de Sovjet-Unie de beruchte KGB. Die martelde en executeerde er, in de kelder, tot in de jaren vijftig, guerrillastrijders en andere ‘klassevijanden’. Hun namen prijken buiten op de muur.

Tot 2018 heette de instantie Museum voor de Genocide-slachtoffers. Een naam die volgens sommigen beter paste bij de enorme kras die de Sovjet-tijd op de nationale ziel heeft achtergelaten. Na Stalins dood hield het moorden op, maar de Sovjet-bezetter bleef Litouwen, tot 1991, onderwerpen aan repressie. Het beeld is duidelijk: de Litouwers als weerloze slachtoffers van Moskou. Maar een recent schandaal toont aan dat de werkelijkheid, zoals wel vaker, weerbarstiger is.

Nauséda was in 1988 lid geworden van de Communistische Partij

Twintig parlementsleden, van uiteenlopende politieke pluimage, zijn ooit lid geweest van de Litouwse tak van de Communistische Partij, zo blijkt uit (archief-)onderzoek door 15min, een veel bezochte nieuwswebsite. Slechts twee van hen hadden dit voor de laatste verkiezingen op een vragenlijst aangegeven. Een rel was geboren – en niet voor het eerst dit jaar. Een journalist van internet­kanaal Laisvės TV onthulde in april dat president Gitanas Nausėda ook tot de Partij was toegetreden. In 1988 nog wel, toen het Litouwse onafhankelijkheidsstreven al opborrelde.

Hun aller verweer: dat lidmaatschap was onontbeerlijk om carrière te maken en had niets met ideologische gedrevenheid te maken. Dovilė is niet helemaal overtuigd. ‘Echte collaborateurs, zoals die daar rondliepen, waren ze natuurlijk niet,’ zegt ze, terwijl ze weer naar het museum wijst. ‘Maar ze hebben wel geholpen het systeem in stand te houden.’