In memoriam: Fidel Castro, ontspoorde revolutionair

Archiefbeeld van een toespraak van Castro in 1962 - Foto: AFP

Het einde van de Koude Oorlog in 1990 was aan de havik van Havana niet besteed. Samen met de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-il behoorde Fidel Castro (1926-2016) tot het Jurassic Park van het communisme. Zelfs vanaf zijn sterfbed fulmineerde hij nog tegen de ‘yankees’. Over een lang leven in dienst van de rode revolutie.

Ook de Cubaanse revolutionair Fidel Alejandro Castro Ruzis is sterfelijk gebleken. Het grapje gaat dat Castro nog maar enkele jaren geleden een schildpad kreeg aangeboden die wel honderd jaar kon worden. Fidel weigerde met het argument dat hij het niet zou kunnen verdragen om het beest te zien sterven. 47 jaar lang heerste de alomtegenwoordige Lider Maximo over het tropeneiland van rum, suikerriet en geknakte illusies. Hij hield de macht langer vast dan welke tijdgenoot ook.

De redactie van Elsevier komt komende week met een speciale uitgave over de vrijdag 25 november 2016 op 90-jarige leeftijd overleden Fidel Castro. U kunt deze special nu al bestellen >

Toen de jonge rechtenstudent Fidel Castro en zijn barbudos (baardige volgelingen) op 8 januari 1959 Havana binnentrokken, had zich een grote opwinding van het eiland meester gemaakt. Castro, die zeven jaar lang afwisselend gevangen had gezeten, verbannen was geweest en in de bergen van Sierra Maestre samen met de Argentijn Ernesto (‘Che’) Guevara had gevochten, beloofde alles te zullen veranderen. Toen hij in 1953 was veroordeeld voor de mislukte aanval op een kazerne van dictator Fulgencio Batista had Fidel uitgeroepen: ‘De geschiedenis zal mij vrijspreken.’

In historisch perspectief is dat pure grootspraak. De geschiedenis zal hem allerminst vrijspreken. Al was het maar omdat Castro nog in 2003 75 Cubanen tot gevangenisstraffen van 28 jaar liet veroordelen, vaak alleen maar vanwege hun afwijkende economische opvattingen.

Toch had het verschil tussen Castro en zijn voorganger Batista niet groter kunnen zijn. Onder Batista (1952-1959) maakten de plantagehouders, de gokbazen en de pooiers de dienst uit in Cuba. Havana telde vierhonderd keer meer bordelen dan ziekenhuizen. Uncle Sam was geen suikeroom, maar de Grote Buurman die de suikeropbrengsten inde.

Obsessie met einde maken aan onderontwikkeling

Twee jaar nadat Castro aan de macht was gekomen, was het aantal Cubanen dat kon lezen en schrijven spectaculair toegenomen. Bijna een miljoen schoolkinderen uit de steden waaierden uit over het eiland om ongeletterde boerenfamilies die kunst bij te brengen. Tieners met enorme potloden van karton op hun rug marcheerden door de straten van Havana om het succes van die campagne te vieren. Voor een opname in het ziekenhuis hoefde niet langer te worden betaald, en dat gold ook voor medicijnen.

Tad Szulc, Castro’s beste biograaf, spreekt van diens geweldige obsessie om een einde te maken aan de onderontwikkeling. Het was een periode van optimisme, altruïsme en hemelbestormende sociale veranderingen. Dat zou niet verhinderen dat gedurende Castro’s regime honderdduizenden Cubanen hun geboorte-eiland zouden verruilen voor de Verenigde Staten, in het bijzonder de nabijgelegen Amerikaanse staat Florida.

Omarming van het marxisme-leninisme

Castro was niet als communist uit de bergen afgedaald, maar uit angst dat Amerika hem zijn revolutie zou ontstelen schurkte hij steeds dichter tegen de Sovjet-Unie aan. Moskou bleek ook bereid jaarlijks een grote berg suiker ver boven de wereldmarktprijs af te nemen. Terwijl Castro in 1961 het marxisme-leninisme omhelsde, stuurde hij uit machtspolitieke overwegingen communisten naar de gevangenis, een plek waar steeds meer Cubanen terechtkwamen die het niet met hem eens waren.

Door middel van het Comité ter Verdediging van de Revolutie, met zijn vertakkingen tot in elke buurt van het kleinste dorp, begonnen alle Cubanen elkaar te bespioneren. Zo kon vroegtijdig worden ingegrepen als er tekenen waren dat het revolutionaire elan van een buurtgenoot verflauwde. De kunstenaars – aan wie Castro zich verwant voelde – hield hij voor dat alles mogelijk was binnen de Revolutie, maar niets daarbuiten. Waar die scheidslijn lag, bepaalde hij alleen. Van de communistische partijkrant Granma werd toen al gezegd dat alleen de datum klopte.

Zoals te verwachten, repte de linkse intelligentsia uit de hele wereld, Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir voorop, zich naar Havana om de ‘Nieuwe Mens’ – de uitdrukking is van Harry Mulisch – die daar was opgestaan, te bejubelen. ‘Zelfs wanneer (…) de samenleving zou veranderen in een politiestaat, (…) ik voor mij zou solidair blijven,’ schreef de Grote Pijproker.

Harry Mulisch

Op oudejaarsnacht van 1967 ontving Fidel Castro ruim vierhonderd kunstenaars en wetenschappers uit de hele wereld. Zij waren op Cuba voor een congres over ‘intellectuelen en de bevrijdingsstrijd van de derde wereld’. Uit Nederland waren onder anderen schrijver Harry Mulisch, schaker Jan Hein Donner en componist Peter Schat afgereisd. Oudjaar werd gevierd in de openlucht-nachtclub La Tropicana, waar showgirls met borsten als bellefleuren en manshoge veren op hun hoofd vanuit de bomen naar beneden kwamen zeilen. Eenmaal terug in Nederland schreef Mulisch een laaiend enthousiast verslag over de Cubaanse revolutie. In 1998 zei hij in Elsevier dat de economische blokkade door de Amerikanen de revolutie heeft doen mislukken, maar dat er nog zal worden terugverlangd naar de tijd van Fidel. Peter Schat was toen wél van zijn oorspronkelijke verrukking genezen. ‘Castro heeft Cuba totaal kapotgemaakt. Verbijsterend dat zulke mensen bestaan. Dat zag ik toen nog niet.’

Ook rechts had sympathie voor Castro

Ook bij rechts Nederland kon Castro aanvankelijk op sympathie rekenen. Op het kamertje van menige corpsstudent hing die bekende affiche van Fidel en Che: twee gezworen kameraden, twee zwarte baretten, twee zwarte baarden en (al moest je dat erbij denken) één warm kloppend hart voor de goede zaak.

Op sociaal gebied stak Cuba dan ook gunstig af bij de rest van Latijns-Amerika. Castro mocht dan wel communist zijn, maar in Havana leek de verbeelding aan de macht. Wat een verschil ook met die grauwe satrapen van Moskou die in Oost-Europa de boventoon voerden, zoals Erich Honecker in Oost-Duitsland en Gustav Husák in Tsjecho-Slowakije.

Voor inwoners van een burgerlijke democratie maakte Fidel als het ware een plaatsvervangende revolutie. De democratie is een bedaarde staatsvorm. Er zijn weinig Denen, Canadezen of Nederlanders die haar willen inruilen voor een ongewis avontuur, voor een omwenteling aller dingen, al zou dat het leven, althans voor een tijdje, behoorlijk opwindend kunnen maken. Het tevreden burgerdom dempt het revolutionair elan, maar doodt het soms niet helemaal. Voor het wakker kussen van die sluimerende gevoelens hadden ze in Zwolle, Arhus en Toronto allemaal Fidel Castro. Opwindend, maar op veilige afstand.

Band met Moskou werd sterker

De band met Moskou werd almaar sterker. In februari 1960 kwam Anastas Mikoyan, de vice-premier van de Sovjet-Unie, voor een bezoek van negen dagen naar Cuba. Zoals zovele hoogwaardigheidsbekleders na hem maakte de Armeniër een bedevaart naar de cel op het eiland Pines, waar het hoofd van de revolutie gevangen had gezeten. Mikoyan vroeg om een ontmoeting met de Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway. De auteur van The Old Man and the Sea, die al sinds 1939 het huis Finca Vigia op Cuba bewoonde, had zich enig geweld moeten aandoen om enthousiast te raken over de omwenteling. Maar begin 1960 schreef hij aan zijn vriend generaal Charles Lanham: ‘Ik geloof helemaal in de historische noodzaak van de Cubaanse revolutie.’ Hemingway ontving Mikoyan bij hem thuis. De enige keer dat Hemingway en Fidel elkaar ontmoetten, was in mei 1960 toen de Barlovento Jachtclub het jaarlijkse Hemingway Hengeltoernooi organiseerde. Castro ving de grootste blauwe marlijn en werd winnaar.

Geheim actieprogramma tegen Castro-regime

1960 was ook een verkiezingsjaar in de Verenigde Staten. Een gematigde Amerikaanse houding tegenover een bondgenoot van Amerika’s grootste vijand in de Koude Oorlog zou bij de kiezers slecht vallen, zo dachten beide kandidaten, Richard Nixon en John F. Kennedy. In maart keurde president Dwight Eisenhower een geheim actieprogramma tegen het regime van Castro goed. Het voornaamste doel was om een paramilitaire strijdmacht buiten Cuba van de grond te krijgen waarmee in de toekomst guerrilla-
activiteiten konden worden uitgevoerd. Daarnaast benaderde de CIA de maffia met de opdracht Castro om te brengen.

In april 1961 mislukte een inval van gewapende Cubaanse ballingen op de stranden van de Varkensbaai jammerlijk. Voor de jonge Amerikaanse president John F. Kennedy was die verijdelde invasie een fiasco. Onder geen beding zou het kleine Cuba wereldmacht Amerika nog eens tarten, zo nam Kennedy zich stellig voor.

Dat speelde een grote rol toen het anderhalf jaar later tot een bijna fatale botsing kwam tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De CIA ontdekte dat de Sovjet-Unie raketten geschikt voor kernladingen op Cuba had gestationeerd. Meer raketten waren over zee onderweg. John F. Kennedy, gesecondeerd door zijn broer Robert, liet Anatoly Dobrynin, de Russische ambassadeur in Was­hington, weten dat er een kernoorlog zou komen als de Sovjet-schepen de afgekondigde maritieme quarantaine niet respecteerden en niet rechtsomkeert zouden maken. Kennedy kon zich na het echec van de Varkensbaai niet veroorloven om nog eens te verliezen op Cuba.

Kernwapens

Nooit was de wereld zo dicht bij de rand van totale vernietiging. In het geheim spoorde Castro Moskou aan om niet te schromen zijn kernwapens tegen de yankees in te zetten. Uiteindelijk legde partijsecretaris Nikita Chroesjtsjov dit advies ‘van die wildebras uit Havana’ naast zich neer zonder hem daarover in te lichten. In ruil voor de Amerikaanse belofte om de, toch al sterk verouderde, Jupiterraketten uit Turkije terug te trekken, ontmantelden de Sovjets hun lanceerinrichtingen op Cuba. Castro was diep teleurgesteld in zijn wapenbroeders uit Moskou.

Toen de Verenigde Staten in het midden van de jaren zeventig met hun beleid van detente (ontspanning) jegens Moskou begonnen, had Cuba makkelijk ‘mee kunnen liften’. Castro koos er echter voor om leider van de derde wereld te worden. Zeer tot ongenoegen van de Amerikanen. Cuba werd door de ongebonden landen, die meestal meer ophadden met Moskou dan met Washington, steeds meer als het revolutionaire arsenaal van de wereld beschouwd. Binnen de kortste keren vochten tienduizenden Cubaanse soldaten in Angola voor de MPLA, de meest links georiënteerde verzetsbeweging tegen de koloniale overheerser Portugal. Dokters en verpleegsters volgden. In 1988 versloegen Cubaanse strijdkrachten bij Cuito Cuanavale een Zuid-Afrikaanse strijdmacht. Die slag, de grootste op het Afrikaanse continent sinds El Alamein, deed de weegschaal doorslaan ten nadele van de apartheid. Niet voor niets kwam Nelson Mandela in 1991, spoedig nadat hij was vrijgelaten, naar Havana.

Cubaanse soldaten vochten ook in Ethiopië, en zonder de massale steun aan de Sandinisten in Nicaragua was die opstand waarschijnlijk niet gelukt. Overigens is het Castro nooit gelukt om zijn revolutie naar de rest van Latijns-Amerika te exporteren. Met Che Guevara, die het eiland in 1965 teleurgesteld verliet, had hij ruzie gehad over hoe dat zou moeten. Moskou moest vreemd genoeg net zo weinig hebben van het exporteren van de Cubaanse revolutie als Washington. Volgens het Kremlin zou het Cubaanse avonturisme de burgerlijke partijen waarmee volgens Moskou moest worden samengewerkt maar afschrikken.

Isolement van Cuba

Door het afschaffen van het communistische systeem in de Sovjet-Unie kwam Cuba in een isolement terecht. Hoe vermoeid die kreet na dertig jaar ook klonk, voor Cuba gold nog steeds Socialismo o Muerte, het socialisme of de dood. Nu Moskou niet langer goedkope olie leverde en niet langer veel suiker afnam, begon de economie in de zogenoemde ‘Speciale Periode’ archaïsche trekken te vertonen.

Paard en wagen kwamen in de plaats van de Buicks, bouwjaar 1936. In april 1989 noemde Castro zichzelf de laatste hoeder van het zuivere marxisme-leninisme. Samen met de oneindig veel grimmiger Kim Jong-il van Noord-Korea werd Castro daarmee de laatste bewoner van het Jurassic Park van het communisme.

Geen bewondering meer van links

Op bewondering van links in de wereld kon hij ook niet langer rekenen. ‘De laatste staartslagen van een stervende zwaan,’ zo beschreef in 2004 de Spanjaard Angel Esteban Castro’s optreden. Esteban publiceerde eerder dat jaar een boek over de vriendschap tussen Fidel Castro en de Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez. Volgens de Esteban is de schrijver van De herfst van de patriarch een van de laatsten in de artistieke wereld die nog een goed woord voor Castro overhebben. Met de bijna-Nobelprijswinnaar Harry Mulisch dan.

‘De repressie,’ schreef journalist Edwin Koopman in Elsevier, ‘heeft het einde gemarkeerd van de onvoorwaardelijke steun uit de links-intellectuele hoek waar tot kort geleden de totalitaire trekken van Cuba werden weggewoven met het argument dat het land weerstand moest bieden aan de agressieve handelsblokkade van het machtigste land ter wereld.’

De boomlange guerrillero uit de Sierra Maestre is geveld.