De overheid trekt veel geld uit voor natuurherstel. Maar iedereen kan wat doen, vooral door juist minder te doen: Maai Mei Niet. Daar zijn insecten heel blij mee.
Je zit in je tuin. De zon schijnt, de bloemen bloeien, het is een mooi en vredig tafereel. Maar eigenlijk heb je geen idee van de wereld om je heen, van wat er in en op die planten gebeurt, op de grond rondscharrelt, tussen de oude bladeren van vorige jaren, in de aarde. Dat weet Louise Vet wel. En Erik Poelman, insectenkenner in Wageningen. Zeker ook Rik Delhem, entomoloog en de maker van het prachtige Een boek vol insecten. En Ruben Vermeer, boswachter-ecoloog bij Natuurmonumenten in Nationaal Park Veluwezoom.
‘Ik heb veertig jaar lang alleen maar dalende lijnen gezien’
Louise Vet (69), emeritus hoogleraar evolutionaire ecologie aan Wageningen University & Research, ziet met lede ogen aan hoe het landschap de laatste decennia is verschraald en verarmd.
‘Ik heb veertig jaar lang alleen maar dalende lijnen gezien. We denken dat de natuur iets extra’s is, nice to have. Maar we hebben haar nodig, ze is need to have. Ik ben het zat om alleen maar vanuit wetenschappelijke kennis te constateren dat we de verkeerde kant op gaan.’
Zo is ze van wetenschapper bijna activist geworden en richtte het Deltaplan Biodiversiteitsherstel op, een coalitie van natuurorganisaties, wetenschappers, bedrijven en overheden. Daarvan is ze voorzitter.
Wat is dat dan, biodiversiteit? ‘Een complex begrip dat niet alleen over diversiteit aan soorten gaat, maar ook over variatie binnen soorten en de interactie daartussen. Die vormen samen een systeem en hebben daarin hun rol. Het ecosysteem waarin wij leven, heeft functies die voor ons van levensbelang zijn.
‘Dat wij op een gezonde bodem kunnen leven, gezonde lucht inademen en schoon water hebben, is in feite te danken aan allemaal organismen. Zij houden het schoon en dat merken we pas als het kapot wordt gemaakt.’
Dat gebeurt nu. Dat is extra schrijnend omdat de mens er nog maar heel kort is, en we in die periode toch kans hebben gezien dat hele ingewikkelde, altijd beweeglijke, steeds veranderende en wonderbaarlijke systeem van samenwerkende en strijdende soorten een enorme opdonder te geven. ‘De natuur heeft ons niet nodig, maar we hebben er wel een grote impact op,’ zegt Vet.
Maai Mei Niet: helpt u mee?
Maai Mei Niet was in 2021 een groot succes in Vlaanderen, waar tijdschrift Knack campagne voerde, maar komt eigenlijk uit het Verenigd Koninkrijk. Daar startte in 2019 stichting Plantlife de actie die over veel meer landen is uitgewaaierd, tot in de Verenigde Staten.
Overal leidde de campagne tot een grote toename van het aantal bijen. Zo werd in België per dag 56 kilo nectar voor 5 miljoen bijen extra geproduceerd. Maar het gaat ook om vlinders, hommels, kevers en nog veel meer insecten.
Daarom voert ook EW actie om die grasmaaier te laten staan en te zien wat er dan allemaal gebeurt met uw gazon. De natuur helpen, door iets mínder te doen.
Dus: Maai Mei Niet! Schrijf u in voor de nieuwsbrief en ontvang in april en mei alles wat u wilt weten over biodiversiteit en deze campagne, plus tips om uw tuin dier- en plantvriendelijk te maken. Daarin ook informatie van onze partners de Bijenstichting, Velt en Stichting Steenbreek. Kijk op: ewmagazine.nl/maaimeiniet.
Luister ook de podcast Elke Week over Maai Mei Niet:
https://open.spotify.com/episode/4EtalzcCBsGmoEFe3NioT8
Sinds 1950 is er sprake van een verlies aan biodiversiteit
Sinds 1950, de arme jaren na de oorlog, is er hard gewerkt aan de opbouw van Nederland, en dat ging jammer genoeg gepaard met een verlies aan biodiversiteit. Dat was deels onwetendheid. Zo beschrijft landschapsonderzoeker Kenneth Rijsdijk in zijn mooie boekje Heg dat er van de 200.000 strekkende kilometer heggen in Nederland, nu minder dan 30 procent over is.
Die heggen werden gezien als sta-in-de-weg voor de akkerbouw en soms onder gejuich verwijderd. Pas later begon het ons te dagen dat juist in die heggen allerlei beestjes wonen die onmisbaar zijn voor de gezondheid van de gewassen op die akkers. Hegherstel zou een enorme vooruitgang betekenen voor de biodiversiteit.
Er ontstond een monocultuur in de landbouw: er werd vol ingezet op de best producerende gewassen. En die monocultuur bleek heel gevoelig voor bepaalde insecten, die dan weer met allerlei middelen moesten worden bestreden. Met pesticiden, ‘en dan liefst preventief!’ zegt Vet verontwaardigd.
‘Behalve die heggen hebben we ook de natuurrijke akkerranden weggehaald, en ook daarin leefden allemaal beestjes die de zogeheten plaaginsecten waar de akkerbouw onder leed, opaten. Dat waren landschapselementen met een functie: preventie van enorme uitbraken van allerlei plaaginsecten.’
‘Als je de juiste condities creëert, komt de natuur terug’
Louise Vet en haar Deltaplan houden zich bezig met de grote biodiversiteitsproblemen op landelijk niveau. En al is haar plan ambitieus en doen er heel veel organisaties en instellingen mee, het is zeker niet het eerste plan waarin de noodklok wordt geluid. Al in 2007 bijvoorbeeld werd er een Deltaplan voor het Landschap door de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap aan de regering overlegd. Het lijkt of Vet de tijdgeest nu meer mee heeft.
‘Het gaat slecht met de veldleeuwerik: 95 procent afname sinds 1960. Maar een plan als Ruimte voor de Rivier is een succesverhaal. Dat toont aan: als je de juiste condities creëert, komt de natuur terug.’
Dat kan zeker ook in het klein, in je eigen tuin, zoals het project Maai Mei Niet beoogt. ‘Zet inheemse planten in je tuin en als je niet weet wat dat zijn, kijk even online bij bijvoorbeeld de Vlinderstichting,’ zegt Vet. ‘Zelfs op een balkon kun je van alles laten groeien. Gebruik de soorten die in jouw buurt horen en zorg dat dat geen doorgekweekte planten zijn die weinig te bieden hebben aan insecten, maar biologische. En laat het dan een beetje zijn eigen gang gaan.’
Vet heeft zelf ook een wilde tuin, met een gevlochten heg, en er wordt alleen een pad door het gras gemaaid. Maar ze merkt ook dat mensen het moeilijk vinden om van dat groen af te blijven. Laatst fietste ze naar huis, langs de bermen die in Wageningen steeds meer ecologisch worden beheerd en vol bloemen en planten staan. Kruidenrijke bermen. Maar daar zag ze een meneer die vanaf zijn appartement in een flatgebouw, met een immens lang verlengsnoer lekker op eigen houtje aan het maaien was. Hij kon het niet langer aanzien en dacht dat de gemeente niet maaide uit geldgebrek.
‘Ik kon hem niet duidelijk maken dat vaak maaien nou juist niet de bedoeling was. Sommige mensen willen het gras gemillimeterd, maar we moeten het normaal gaan vinden dat er van alles in groeit, dat de dijken en akkerranden vol bloemen zitten.’ En dus volop insecten aantrekken.
De biodiversiteit om ons heen bestaat voor een groot deel uit insecten
Misschien zit daar dan wel de sluipwesp in, het insect waarnaar Erik Poelman (42), hoogleraar bij de leerstoelgroep Entomologie van de Plant Sciences Group van Wageningen University & Research, onderzoek doet. Naast de deur van zijn werkkamer hangt een foto van die sluipwesp. Enorm uitvergroot, dus je ziet de ogen die gefacetteerd zijn, zodat de wesp tegelijk alle kanten opkijkt, heel handig. De gazen vleugels, plat gevouwen langs het lichaam. Lange poten. En het onderlichaam, bijna dubbelgeklapt, met aan het uiteinde een bladluis die wordt aangevallen door de wesp.
We willen graag dat er meer insecten rondvliegen en -kruipen, maar wat doen ze eigenlijk?
‘Zij vormen een gigantisch onderdeel van alle dieren op aarde en zijn één van de meest talrijke organismen op de planeet. De biodiversiteit om ons heen bestaat voor een heel groot deel uit insecten: van de 43.000 soorten in Nederland, is meer dan de helft insect. En we kennen heel veel soorten nog niet.’
‘Ik vond de diversiteit van wat ik zag zo spannend’
Poelman is van jongs af aan geïnteresseerd in het gedrag in de natuur en verwonderde zich over wat hij om zich heen zag. ‘Waarom groeit dat plantje nou juist daar? Waarom doet dat beestje zo? Ik vond de diversiteit van wat ik zag zo spannend.
‘Ik kon ook uren kijken naar het gedrag van de guppy’s in mijn aquarium. Zo kijk ik nog steeds. Waarom gaat een bij naar een bepaalde plant? Hoelang blijft hij daar? Wat gebeurt er als er bladetende insecten op een plant zitten? Wat als die door een sluipwesp worden aangevallen? Hoe lossen ze problemen op? Al die beslissingen zijn net zo fascinerend als wat een mens doet. Dat boeit me aan insecten.’ Ander voordeel, volgens Poelman: ze zijn makkelijker te volgen dan een olifant, want je kunt ze hun hele leven volgen in een kleine ruimte en dus heel veel informatie verzamelen.
Wat gebeurt er dan in je tuin, op die plant? Het is eigenlijk één grote strijd: aanvallen en verdedigen.
‘Als een rups of een luis van een blaadje eet, maakt de plant meer verdedigingsstoffen aan, maar ook verandert de geur van de nectar, of zelfs de kleur en de kwaliteit. Daarop reageren andere insecten, zoals sluipwespen of bijen die de plant juist nodig heeft. Die rupsen willen natuurlijk helemaal niet worden opgegeten, maar ze moeten zelf ook eten. Zodra ze van dat blaadje knabbelen, komen er stofjes vrij met een bepaalde geur.
‘Op die manier laat de plant weten dat hij is beschadigd. Dat ruikt de sluipwesp, die vervolgens naar de rups gaat zoeken. Veel sluipwespen hebben een lange antenne op hun kop, en daarop zitten allemaal receptoren die geurtjes opvangen.’
Dankzij die receptoren weten ze precies: hier staat een plant die wordt aangevallen door rupsen. Die vinden ze ten slotte en dan leggen ze daar hun eitjes in. Die rups wordt dus gebruikt als broedmachine. Heel wreed, want langzaam maar zeker legt hij het loodje.
Maar een plant moet niet alleen help! help! roepen als hij wordt aangevallen. Hij moet er tegelijk voor zorgen aantrekkelijk te blijven voor de insecten die bestuiven, want zij zorgen ervoor dat de plantensoort blijft bestaan.
‘Voor die plant is het dus steeds balanceren tussen negatieve en positieve acties,’ aldus Poelman. De vijand moet worden afgeslagen, maar de bestuiver juist gelokt. En hoe minder planten in de tuinen, hoe minder plaats voor insecten.
‘Er valt zoveel te bereiken met heel kleine handelingen’
‘Mensen moeten hun tuin echt vergroenen,’ zegt Poelman. ‘Er zijn hele grote processen die een rol spelen in de achteruitgang van insecten: het gebruik van pesticiden, de stikstof. Tegelijkertijd zie je dat vergelijkbare dingen gebeuren op veel kleinere schaal. De steden met al die stenen, de betegelde tuinen, dat heeft een ongelooflijke impact op de aanwezigheid van insecten.’
Poelman is een positief mens en denkt dat het anders kan. Hij leidt het consortium CropMix, een groot project dat moet helpen met de overgang naar duurzame landbouw waar ruimte is voor biodiversiteit. Dertig onderzoekers van verschillende disciplines, meer dan vijftig instellingen en een behoorlijk aantal boeren doen mee. Daarvoor is 10 miljoen euro beschikbaar gesteld door de Nationale Wetenschapsagenda.
Net als het Deltaplan gaat dat om grote veranderingen. Poelman: ‘Maar er valt zoveel te bereiken met heel kleine handelingen. Haal die stenen weg, zet er lokale, biologisch geteelde planten voor terug. Daarmee kan je meteen de insectendiversiteit verhogen.’
Alle tuinen bij elkaar beslaan een heel groot oppervlak
Dat zegt Ruben Vermeer (32) ook. Hij is boswachter-ecoloog in Nationaal Park Veluwezoom en maakt elke dag een wandeling door zijn gebied. Dan noteert hij de vogels die hij ziet en wat hem verder opvalt. Geen dag is hetzelfde. Hij ziet ook dat de natuur in Nederland erg versnipperd is: er zijn overal stukken groen, die niet met elkaar zijn verbonden.
‘Mensen beseffen niet dat hun tuinen allemaal bij elkaar een heel groot oppervlak beslaan en voor veel dieren een verbinding kunnen zijn. Daarom moeten die zo groen mogelijk zijn en je ziet dat zelfs één tegel weghalen al helpt. Dan hebben we het over een plekje van 30 bij 30 centimeter! Zelfs als je daar wat zaadjes laat vallen, komen die op en help je al mee. Dan snap je niet dat mensen nog tegels in hun tuin hebben.’ In zijn eigen tuin ontdekt hij nog steeds van alles. ‘Dan zit er een egel in het egelhuisje. Of er komt een eekhoorn op de voederplank, er is kikkerdril. Daar kan ik echt van genieten.’ Hij bedacht het maai-me-nietje, een houten bord om in de berm te zetten, zodat daar van alles kan groeien.
Van de duizenden hectaren die de Veluwe vormen, is al in de jaren tachtig, heel vooruitstrevend, een stuk van 6.000 hectare bestempeld als ‘nagenoeg natuurlijk landschap’. Vermeer: ‘Daar bemoeien we ons zo weinig mogelijk mee en zo krijgen natuurlijke processen de ruimte.’
De snelweg A50 doorsnijdt het gebied, tot verdriet van de boswachter. Maar er zijn wildviaducten overheen gebouwd en, zegt hij, daar is het net zo druk als op de snelweg eronder.
‘De wolven lopen er, gladde slangen, hagedissen, vlinders, mestkevers, alles wat in dat gebied leeft. We beseffen nog niet zo lang dat we onze natuur enorm hebben versnipperd.’ Hij en zijn collega’s denken nog wel eens aan de enorme kans die werd gemist toen toenmalig CDA-staatssecretaris voor Natuur Henk Bleker in 2010 pardoes een streep zette door de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur. Dat plan zou allemaal natuurgebieden met elkaar verbinden.
‘Dan was het leefgebied van heel veel soorten enorm vergroot, en had de natuur er nu echt beter uitgezien. Het is nog steeds onze droom dat herten via de Oostvaardersplassen en de IJssel over de Veluwe naar Duitsland kunnen.’
Op de Veluwe zijn zogeheten grote grazers uitgezet, Schotse hooglanders, een soort die kan leven in dit schrale, zanderige gebied. Daar doen ze goede dingen: zo graven ze in het voorjaar uit enthousiasme stierenkuilen, waardoor de bodem wordt omgewoeld en er mineraalrijke aarde naar boven komt, waarop meteen van alles groeit en rondscharrelt. Echt ongerepte natuur wordt het niet meer, maar het komt in de buurt.
‘Er is een duizelingwekkende verscheidenheid aan diversiteit’
Vermeer houdt zich dan bezig met grote Schotse hooglanders, Rik Delhem (34), entomoloog en onderzoeker, wordt gefascineerd door bijna onzichtbare diertjes: de collembola, insectachtige beestjes. Waarom horen ze niet bij de insecten? ‘Ze hebben hun monddelen aan de binnenkant, terwijl insecten dat juist aan de buitenkant hebben.’ Dat minieme verschil geeft meteen weer hoe enorm de variatie onder geleedpotigen is. Zo is het zebraspringstaartje een van de collembola: zijn naam is langer dan zijn lijfje, want hij is maar 1 millimeter groot.
Delhem, afkomstig uit België, werkt bij taxonomisch laboratorium Eurofins Mitox in Amsterdam. ‘In Vlaanderen is Maai Mei Niet echt bekend en daar heeft het ook werkelijk effect op de nectarscore. Ook daar vormen alle tuinen bij elkaar een enorm geheel, net als in Nederland. Dus heel goed als mensen beslissen om niet te maaien. Dat vergroot de leefgebieden van insecten.’
Wie de foto’s in zijn boek ziet, slaat nooit meer een insect dood. Zo wonderlijk, mooi en intrigerend zijn ze. De pyjamawants, een piepklein, zwart-rood gestreept diertje, of de harige slakkenvreter, dat een bontjasje aan lijkt te hebben.
Delhem raakte geboeid door insecten toen hij onderzoek deed naar plantexoten: wat gebeurt er als je een plant in je tuin zet die daar helemaal niet hoort? ‘Wat is het effect van die plant op de inheemse bodemfauna? Die beestjes die allemaal in die bodem zaten, het leken wel Pokémons! Wat een enorme diversiteit er in je tuin leeft, op en in de bodem! Ik raakte steeds meer geïntrigeerd door een heel nieuwe wereld waarvan we veel nog niet weten. Er is een duizelingwekkende verscheidenheid aan diversiteit.’
Springstaartjes, zegt Delhem, leven ook in strooisel. Oude bladeren. Niet weghalen dus, dat doen de collembola wel. Het zijn schoonmakertjes: net als andere kleine kruipers breken ze dood organisch materiaal af en verrijken ze de bodem. ‘Maai Mei Niet spreekt mij aan, omdat er dan veel meer leven in je tuin komt. Je ziet het veranderen, zonder energie te verspillen. Je tuin wordt beter beschermd tegen droogte. Er zijn niets dan voordelen!’