De Raad voor Cultuur wil alle muziek gelijk behandelen als het om rijkssteun gaat. Maar de ene soort is de andere niet. Pop, urban, hiphop, dance en Nederlandse schlagers zijn bij uitstek ‘van de markt’.
Zouden de leden van de Raad voor Cultuur ooit als muzikant een dealtje over de bar-omzet hebben gesloten met een kroegbaas of clubhuis? Of fortuin hebben gemaakt na een lucratieve deal met een muziekuitgever? Dat is niet bepaald de geest die opstijgt uit het eerste van tien ‘sectoradviezen’ die de Raad voor Cultuur de komende maanden uitbrengt. Haagser overheidsdenken dan in ‘De balans, de behoefte’, zoals het advies heet, is zelden vertoond.
Op zich, bij eerste lezing, schetst de raad een walhalla voor eenieder die zich in de muziek begeeft. Alle muziek dient gelijk te worden behandeld: de concertmeester en de hiphopper, high culture en low culture en in een permanent overleg stemmen gemeente, regio, provincie en Rijk hun subsidies af. Ook wil de Raad alle onrecht muzikanten aangedaan – van schending van copyrights tot laag inkomen – in EU-verband de wereld uit helpen.
Meer lezen van redacteur Arthur van Leeuwen?
>> Autoshow Frankfurt: stekker als ideaal, maar diesel heerst
Niks ergs, de harde markt van de pop
In de echte wereld is popmuziek bij uitstek ontsproten aan de commercie. Wie zich daarin begeeft, weet: ben je niet goed genoeg, niet zakelijk genoeg of heb je geen mazzel – ga dan elders je brood verdienen. Al die duizenden jongeren die hiphoppen, dj’en en op elektrische gitaren hun toekomst verkennen, zijn gewoon in een gezonde competitie verwikkeld.
Niks ergs dus, de harde markt van de pop. Laat het Rijk zich bezighouden met het nationaal of regionaal ‘erfgoed’ en muziekonderwijs. Grote festivals moeten allereerst zichzelf bedruipen. En het is aan lokale overheden om subsidies te steken in de lokale muziekinfrastructuur.