Zware beroepen eerder met pensioen? Maar wie dan?

21 juli 2017Leestijd: 4 minuten
ART_29_commentaar_3_97258_IMG_DIVCOM3AOW

De oproep van werkgevers om de AOW-leeftijd voor mensen met een ‘zwaar beroep’ te bevriezen of zelfs te verlagen, maakte veel los. Maar hoeveel mensen zijn er nog in Nederland met een zwaar beroep, en hoe meet je dat?

De bouw, de metaalsector en de installatiebranche. Het waren werkgevers uit die sectoren die begin deze week aan de bel trokken: het verhogen van de AOW-leeftijd – en daarmee de leeftijd waarop veel mensen pas kunnen stoppen met werken – raakt hun werknemers hard.

Door de zwaarte van hun beroep, is het al moeilijk de 65 jaar werkend te halen, laat staan op termijn 71 jaar. Stop daarom met het verhogen van de AOW-leeftijd (nu 65 jaar en negen maanden), of maak een uitzondering voor zware beroepen, waren enkele van de oplossingen die zij aandroegen.

‘Niet doorwerken’

Toen het kabinet Balkenende-Bos in 2009 als eerste besloot de AOW-leeftijd te verhogen, werd al nagedacht om een uitzondering te maken voor zware beroepen. ‘Met name onder ouderen zijn er werknemers die lang zo’n zwaar beroep hebben verricht. Van hen mag niet verwacht worden dat zij langer dan tot hun 65ste jaar doorwerken,’ schreef het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid indertijd in een rapport.

Maar wat zijn zware beroepen eigenlijk? Elsevier Weekblad zet drie mogelijke definities op een rij.

Arbeidsongeschiktheid

De werkgevers die maandag begonnen te morrelen aan de AOW-leeftijd, baseerden zich onder meer op een onderzoek van het Economische Instituut voor de Bouw (EIB). Dat hanteerde een vrij simpele definitie: kijk naar alle sectoren waar de uitval door arbeidsongeschiktheid relatief groot is: twee maal hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Zo blijkt dat bijvoorbeeld dakdekkers, schilders, en mensen in de natuursteenbranche zo zwaar belast worden, dat de kans groot is dat zij aan de zijlijn komen te staan. Van de stukadoors boven de 55 jaar, valt zelfs elk jaar 11 procent uit. ‘Dit impliceert dat van deze groep slechts een derde er in slaagt zijn pensioen als werkende te halen,’ schrijft het EIB.

Volgens deze definitie van het EIB, heeft 2 procent van alle Nederlanders een ‘zwaar beroep’. Op 7,5 miljoen werkenden, gaat het dan om zo’n 150.000 mensen. Een overzichtelijke groep, aldus het EIB, waardoor er best financiële ruimte is om voor hen een uitzondering te maken op de steeds verdere verhoging van de AOW-leeftijd.

Werkdruk

Er lijkt weinig tegen bovenstaande definitie, maar datzelfde kan gezegd van de volgende: werkdruk. 4 procent van de Nederlanders, zo meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek, ervaren ‘altijd’ werkdruk: grofweg 300.000 mensen. Met name koks, artsen en leraren in het basisonderwijs staan onder druk: zij moeten ‘erg snel werken’, ‘heel veel werk doen’ en ‘extra hard werken’.

Sommige van de beroepen die met ‘zwaar werk’ worden geassocieerd – hulpkrachten in de bouw en industrie, laders en lossers – scoren op deze meetlat van het CBS juist in de middenmoot.

Ziekte

Een hoge werkdruk, zware fysieke arbeid, geen wonder dat mensen zich dan ziek melden. Zijn de bovenstaande twee factoren misschien goed te vatten in het aantal ziekmeldingen?  Is dat een goede definitie? Het CBS deed eerder dit jaar onderzoek naar ziekteverzuim, iets dat volgens het statistiekbureau deels verklaard kan worden door de arbeidsomstandigheden.

Ambtenaren, zorgmedewerkers en mensen in het onderwijs behoren tot de mensen die veel vaker dan andere werknemers ziek zijn (gemiddeld gaat 3,9 procent van alle werkdagen in Nederland verloren aan ziekmeldingen).

Een conclusie uit die cijfers is echter moeilijk te trekken, zegt het CBS. Jongeren verzuimen minder dan ouderen, mensen met een vast arbeidscontract vaker dan mensen zonder; allemaal factoren die de vergelijking tussen sectoren moeilijk maakt. Wat volgens het CBS wel vaststaat: mensen met fysiek en mentaal zwaar werk, hebben een grotere kans op ziek zijn, evenals mensen die vaak nacht- en weekenddiensten draaien.

Wie bepaalt?

Hoewel het kabinet Balkenende-Bos nadacht over een uitzondering voor zware beroepen, constateerde zij ook dat écht zware arbeid ‘een snel afnemend verschijnsel’ was, schreef het ministerie van SZW in haar rapport. Ook constateerde het ministerie: hoe vaak het ook al was geprobeerd, een precieze definitie geven van wie een zwaar beroep heeft, is bijna niet te doen.

Wat weegt zwaarder: uitval of werkdruk? Waarom stukadoors wel, maar thuiszorgmedewerkers niet? Voor koks een uitzondering maken op de verhoging van de AOW-leeftijd, of toch maar voor de dakbedekker? En wat doen we met de mentaal opgebrande onderwijzer? Bij gebrek aan precieze definities, kan het zomaar zijn dat de sector met de grootste lobbykracht, of de beste politieke ingangen, deze strijd wint. Hadden ambtenaren niet ook een hoog ziekteverzuim?