De ingrepen in de partneralimentatie laten zien dat de fiscale wetgever geen grip meer heeft op het belastingstelsel. De oorzaak ligt in de ongelofelijke complexiteit ervan, schrijft belastingadviseur Henk Bluemink.
Henk Bluemink (1953) is accountant en belastingadviseur bij Bluemink BV. en doet veel onderzoek naar de marginale belastingdruk (inclusief effect toeslagen).
Ingezonden opinieartikelen worden geselecteerd door de redactie, maar vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van EW.
Als de meestverdienende partner in bijvoorbeeld 1980 alimentatie betaalde aan de ex-partner, dan was de belastingaftrek 72 procent bij een hoog inkomen – dat was toen het toptarief. De ontvangende partner werd aangeslagen voor een belastingpercentage dat in de regel maximaal de helft bedroeg. De ontvangende partner hield daardoor aan alimentatie substantieel veel meer netto over dan dat het de betalende partij netto kostte. Beide partijen gingen er daardoor gezamenlijk op vooruit.
Betaler krijgt minder aftrek
Tegenwoordig liggen de zaken heel anders. Partners die zich aan de wettelijke regels houden, schieten er namelijk vaak gezamenlijk bij in. Een voorbeeld maakt dat duidelijk.
Als de betalende partner 100.000 euro per jaar verdient en 10.000 euro partneralimentatie per jaar betaalt, dan heeft de belastingaftrek plaats tegen maximaal 40 procent – ook al ligt het te betalen toptarief voor een belastbaar inkomen boven 69.398 euro op 49,50 procent.
Dat betekent in dit voorbeeld 4.000 euro belastingaftrek, zodat er netto 6.000 euro wordt betaald (in bijvoorbeeld 1980 zou dit bij 72 procent netto 2.800 euro zijn geweest). Vanaf 2023 bedraagt de aftrek nog maar maximaal 37 procent.
De ontvanger ontvangt netto bijna niets
Aan de ontvangende kant is het financiële slagveld nauwelijks nog te overzien. Stel dat de ontvangende partner na scheiding zelf jaarlijks 25.000 euro verdient met 32 uur werken per week, twee jonge kinderen heeft en daarmee in een huurwoning woont van 650 euro huur per maand.
Tegenover de 10.000 euro die de ontvangende partner aan alimentatie krijgt, staan 10.353 euro aan hogere belastingen en lagere toeslagen:
- 3.707 euro meer inkomstenbelasting
- 550 euro meer inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet
- 600 euro minder algemene heffingskorting
- 672 euro minder kindgebonden budget
- 2.436 euro minder huurtoeslag
- 972 euro minder zorgtoeslag
- 1.416 euro minder kinderopvangtoeslag (recht op 195 uur per kind en gerekend met een uurtarief van 8,80 euro per uur)
Van de 10.000 euro ontvangen alimentatie houdt de partner netto dus helemaal niets over. Sterker nog: onderaan de streep moet de partner zelfs 353 euro bijbetalen.
De fiscus is hier de lachende derde, want tegenover de 4.000 euro die hij aan de alimentatiebetaler terugbetaalt in de vorm van belastingaftrek, int hij 10.353 euro bij de alimentatie-ontvanger. Gezamenlijk gaan de ex-partners er dus 6.353 euro op achteruit. De hele exercitie heeft dus geen enkele zin.
Het is in zo’n situatie voor beide partijen daarom altijd beter om geen partner-alimentatie af te spreken. En terzijde: het is maar de vraag of rechters dat beseffen als zij bij een vechtscheiding de alimentatie moeten vaststellen.
Groter verlies bij hogere alimentatieverplichting
Als de alimentatie hoger is dan 10.000 euro, dan kost het de voormalige partners in dit voorbeeld alleen maar meer geld. Steeds uitgaande van 25.000 euro arbeidsinkomen en de regels voor 2022 zijn de gevolgen:
- bij 20.000 euro alimentatie zijn de netto-kosten voor de betaler 12.000 euro, maar is er door de ontvanger netto slechts 2.138 euro meer te besteden. Een gezamenlijk verlies van 9.862 euro.
- bij 30.000 euro alimentatie zijn de getallen respectievelijk 18.000 euro en 5.550 euro dus een gezamenlijk verlies van 12.450 euro (in 2023 wordt dit door de verdere aftrekbeperking 13.350 euro).
Op goede voet of vechtscheiding
Er is een groep die vechtend uit elkaar gaat. De rechter moet er dan meestal aan te pas komen om de partneralimentatie vast te stellen. Maar er is ook een groep die in goed overleg uit elkaar gaat.
Die groep zal ‘vluchten’ in nepschenkingen of tot kinderalimentatie herbenoemde partneralimentatie, om belastingvrij geld van de ene naar de andere partner te krijgen. Bij kinderalimentatie kan de betalende partner netto-bedragen aan de ex-partner overmaken – die dat dan ook netto kan besteden.
Wetgever lokt fraus legis uit
De forse fiscale sponsoring van de jaren tachtig van de vorige eeuw hoeft niet terug te keren. Maar gescheiden echtparen behoeven daarentegen ook weer geen fiscale straf. De wetgever lokt daarom met deze regelgeving belastingconstructies uit die over de rand van het toelaatbare zijn (fraus legis of zelfs valsheid in geschrifte).
Vermoedelijk heeft dat te maken met de ongelofelijke complexiteit van de wetgeving. De wetgever kan niet meer doorzien wat voor gevolgen zijn nieuwe regels oproepen. Om nog maar te zwijgen van de wederom toegenomen complexiteit van de wetteksten.
De bizarre fiscale gevolgen van partneralimentatie tonen aan hoezeer ons systeem is ontspoord in de afgelopen decennia. En toont ook aan dat het prioriteit moet zijn dat het belastingstelsel drastisch moet worden hervormd.
Wanneer is partneralimentatie nog wel interessant?
Partneralimentatie betalen is enkel nog zinvol als de ontvangende partij weinig of geen box 1-inkomen heeft (zoals loon of pensioen), en leeft van veel spaargeld (vermogen boven de toeslagengrenzen). Of als de ontvanger in een buitenland woont waar partneralimentatie onbelast is.