Ingezonden opinie: Achter riskante Pensioenwet zat onverantwoorde machtsstrijd

Illustratie: Getty Images

Pensioenfondsen, ontsproten aan idealistisch paternalisme, verzekerden werknemers van een onbezorgde oude dag. Met de nieuwe Pensioenwet is daar weinig meer van over. De coalitie-onderhandelingen bieden een kans op bezinning, schrijven Joop Hartog, Boudewijn van Ittersum, Jan Lely en Bernard van Praag.

De Wet toekomst pensioenen (Wtp), aangenomen vlak voor de verkiezingen, zou in de nieuwe Tweede Kamer waarschijnlijk geen meerderheid meer halen. Voor een nieuwe regering staan in feite alle opties nog open.

Maar de frontlijn in de discussie verschuift niet, rationele argumenten schieten geen bres in ingenomen posities. Wij kiezen er daarom voor om de strijd niet te zien als een oprechte zoektocht naar een maatschappelijk optimale uitkomst, maar als een machtsstrijd waarbij verschillende belangen spelen.

Werkgevers roeren zich niet. Ze omarmen, in stilte, tevreden de Wtp. Ze willen gewoon af van het oude systeem (over premies onderhandelen, hun aandeel afdragen en verder geen zorgen en risico’s). Werkgevers zullen rekenen op lagere lasten, wanneer vakbonden in cao-onderhandelingen het kortetermijnbelang van een hoger loon – met lage premies – laten prevaleren boven hoger pensioen.

Bedenk daarbij dat de grootste werkgever de staat is, met alle daaraan ondergeschikte werkgevers als gemeentebesturen, waterschappen, schoolbesturen, enzovoort. Het kabinet doet zich voor als onafhankelijk wetgever, maar speelt in feite een dubbelrol, als hoeder van het algemeen belang en hoeder van het directe budgettaire belang.

Verzekeraars en adviseurs de lachende derde

Het hele leger van verzekeraars, adviseurs, beleggers, beheerders, actuarissen en accountants staat gulzig gereed. Niet te beroerd om op risico’s en onzekerheden te wijzen, want dat duidt op de noodzaak van hun expertise. In De Nederlandse Insurance Outlook 2023 belichten ze de vele mogelijkheden om hun belang in de pensioenmarkt te vergroten.

Ze voorzien ook dat veel pensioenfondsen de transitie naar het nieuwe stelsel niet aankunnen. Als de winsten van commerciële verzekeraars hoger zijn dan mogelijke efficiencyverliezen in de uitvoering door pensioenfondsen, is dit niet in het belang van de pensioendeelnemers.

Lastig om kritiek te uiten

Pensioenfondsbestuurders worden pas benoemd na goedkeuring door De Nederlandsche Bank (DNB). Actuarissen en accountants kunnen slechts jaarstukken goedkeuren wanneer de DNB-richtlijnen worden gevolgd.

Het is dan wel bijzonder naïef om te denken dat zulke personen zich kritisch zouden uiten over de denkbeelden van DNB. Datzelfde geldt voor vele jongere personen die hopen voor zo’n bestuursrol (voor ongeveer 40.000 euro per jaar) in aanmerking te komen.

Het publieke debat wordt ook gevoerd door wetenschappers, geïnteresseerde pensioendeskundigen, journalisten, fondsbestuurders en personen met betrokkenheid bij de publieke zaak. Het is onze indruk dat maar weinig deelnemers aan het debat volstrekt onafhankelijk zijn en geen consequenties van hun opstelling hoeven te vrezen. Tal van pensioenbestuurders lieten zich publiekelijk pas kritisch uit na hun pensionering.

Wetenschap onafhankelijk?

De klasse van wetenschappers wordt voor onafhankelijk gehouden. Maar bij nader inzien valt dat tegen, vooral omdat externe financiering van onderzoek zo belangrijk is geworden. Zo is Netspar, hoofdleverancier van wetenschappelijke adviezen, een uitstekend lobby–instrument geworden in dienst van het pensioen-financieel complex.

In het imposante koor met kritiek op de stelselherziening hoorden we zelden de stem van Netspar. Onderzoekers zijn bij Netspar vrij in het kiezen van hun onderzoeksmethode en in hun rapportage van resultaten.

Maar het werkprogramma wordt opgesteld en bewaakt door de raad van toezicht, onder voorzitterschap van de bestuursvoorzitter van het ABP. Een raad met verder zeven leden, waarvan slechts één uit de universitaire wereld en de rest namens betrokkenen in het veld (pensioenfondsen, een verzekeraar, sociale partners).

De zogeheten Stichtingsraad – “adviseur aan verschillende organen van Netspar” – benoemt 5 van de 8 leden van de Raad van Toezicht. De Stichtingsraad heeft 23 leden, waarvan 9 uit de universitaire wereld.

Vier leden zijn gelieerd aan grote bedrijven, de overige leden zijn afkomstig uit pensioenfondsen en toezichthouders. In de meerjarenbegroting komt ruim 40 procent van de middelen uit partnercontracten, met “organisaties die zich bezighouden met pensioenen en oudedagsvoorzieningen”.

Van de adviezen van Netspar en andere adviserende instanties zijn achterliggende modellen en gebruikte veronderstellingen meestal niet te achterhalen, en daardoor niet vatbaar voor de gebruikelijke wetenschappelijke controle.

En waar zijn de vakbonden?

De doelgroep waar het allemaal om draait, werknemers en gepensioneerden, was slecht vertegenwoordigd in de publieke discussie. Formeel vertegenwoordigt de vakbonden hen, wat in de praktijk neerkomt op het primaat van de grootste bond, de FNV.

Met een organisatiegraad (in 2022) van ongeveer 27 procent voor 55-65 jarigen en 11 procent voor de leeftijdsklasse 25-35, is het dubieus of de vakbond recht van spreken heeft als representatieve, laat staan enige onderhandelingspartner. De vakbond moet twee heren dienen.

De jongere leden willen lage premies en de ouderen willen een hoog en geïndexeerd pensioen. In de praktijk heeft de bond de zijde der actieven gekozen.

Bonden stonden aanvankelijk bepaald niet te trappelen om een overgang naar de Wtp. De FNV raakte erdoor in een leiderscrisis en is er bijna door gescheurd. De grootste bond in de FNV, FNV Senioren, is het zwijgen opgelegd. De actieve leden zijn uiteindelijk over de streep getrokken met een politieke douceur: de verhoging van de AOW-leeftijd (door de lasten van de vergrijzing) zou worden vertraagd.

Paternalisme om de oude dag

Pensioenfondsen zijn opgericht uit idealisme en paternalisme. Als individuele werkenden voor zichzelf kunnen zorgen, hoefde je geen verplichting tot het betalen van premie op te leggen: dan zouden ze wel zelf sparen en beleggen. Paternalisme, solidariteit, risicodeling, de macht van de collectiviteit en schaalvoordelen, het zijn allemaal overwegingen die zijn ingezet om de arbeider te behoeden voor armoe op de oude dag.

Als we een nieuw stelsel bouwen, moet dat dus juist voor hen beter zijn dan het oude. Het is niet overtuigend aangetoond dat dit zo is, eerder het tegendeel. Niemand ontkent de gigantische, nog niet in kaart gebrachte risico’s die de transitie met zich brengt. Inflatie is een groot risico, met slechte dekking.

Bonden van gepensioneerden proberen invloed te krijgen op de besluitvorming. Maar zij zijn geen lid van de Sociaal-Economische Raad. Hun invloed is beperkt tot hoor- en adviesrecht, waarmee in de besluitvorming geen rekening hoeft te worden gehouden. Dat gebeurt dan ook niet. Daarbij hebben die seniorenclubs onderling nog meningsverschillen en daarvan maken de polder-onderhandelaars dankbaar gebruik.

Veel zaken bij de rechter

Inmiddels worden ten bate van de werknemers en gepensioneerden tal van rechtszaken gevoerd, vooral over de onteigening van opgebouwde pensioenrechten. Wat de uitkomst van deze zaken ook zal zijn, het bestaan ervan wijst op een evident gebrek aan draagvlak, zo niet op verbittering van pensioengerechtigden, en een gevoel van onmacht.

Een wrang teken is ook het advies van de landsadvocaat in 2011 aan de verantwoordelijk minister. De landsadvocaat concludeerde dat het “invaren” – de operatie om bestaande pensioenregelingen om te zetten naar het nieuwe contract – berust op een wankele juridische basis, waarvan de kans groot is dat die niet standhoudt bij de rechtbank: dat advies werd niet gepubliceerd, en werd slechts na lang aandringen aan de Kamerleden vertrouwelijk ter inzage gegeven – dertien jaar na dato.

Loslaten van de indexering

De stelselherziening is zeker niet geïnitieerd door de pensioenfondsen. Het grote  pijnpunt van de werknemerspensioenen in de afgelopen decennia is het loslaten van indexering die leidt tot een waardevast of zelfs welvaartsvast pensioen.

Technisch gesproken komt dat door de verplichting die DNB heeft opgelegd om toekomstige verplichtingen te waarderen tegen een onrealistisch lage discontovoet, waardoor de vermogenssituatie van fondsen geen ruimte biedt voor indexering. Terwijl het rendement op de fondsreserves in die jaren gemiddeld zo’n 6 procent was, ruim voldoende voor indexering.

DNB heeft met strakke hand zijn visie op adequaat pensioenbeheer opgelegd aan de sector. Met een nadruk op de korte termijn: fondsen moeten op een jaarlijks peilmoment in staat zijn aan alle verplichtingen te voldoen. Dit in plaats van nadruk op de lange termijn, op het vermogen om in de toekomst de toegezegde pensioenen te betalen. Uitkeringszekerheid in plaats van dekkingszekerheid.

Fondsen hebben nergens om gevraagd

De stelselherziening is niet ingezet op verzoek van de circa tien miljoen deelnemers en drie miljoen gepensioneerden. Er is niet aangetoond dat het in hun belang is.

Integendeel: de uitkeringen (en premies) worden meer variabel in plaats van vast, zonder bodem, met enorme spreiding en afhankelijk van de financiële markten. Deelnemers en gepensioneerden hebben geen inspraak. Ook de pensioenfondsen hebben er niet om gevraagd. De voorstanders zijn werkgevers, verzekeraars, financieel specialisten en adviseurs, met een duidelijk eigen financieel belang.

Om indexering mogelijk te maken, was zeker geen stelselwijziging nodig. Prudente oriëntatie van de rekenrente, op verwacht rendement op beleggingen van pensioenfondsen, was voldoende geweest. De opgebouwde gezamenlijke pensioenpot van liefst 1.500 miljard euro, anderhalf keer ons jaarlijkse nationaal inkomen, bood ruimte genoeg.

Voortdenderende trein loopt vast in chaos

De stelselwijziging is geïnitieerd door de politieke zucht naar individualisering. Onze centrale bank drukte het nieuwe systeem met grote voortvarendheid en machtsvertoon door. De landsadvocaat betwijfelt de juridische haalbaarheid van de onteigening van de pensioengerechtigden.

De kosten van de administratieve transitie worden geschat op vele miljarden euro’s, ten koste van de pensioenpot. De stelselwijziging is in het parlement aangenomen met druk van fractiediscipline. Hoog tijd dus voor bezinning door werkelijk onafhankelijke deskundigen tijdens deze periode van coalitie-onderhandelingen, zowel op de inhoud (vooral de hoogte van de rekenrente) als de gekozen procedure (inspraak door pensioengerechtigden) van deze herziening.

Zo niet, dan loopt deze voortdenderende trein vast in juridische, administratieve en maatschappelijke chaos.

 

Voor een versie van dit artikel met uitgebreidere toelichting en motivering, zie www.joophartog.nl. Joop Hartog is emeritus hoogleraar micro-economie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), Boudewijn van lttersum is oud-voorzitter van de Amsterdamse Effectenbeurs, Jan LeIy is voormalig beleidsadviseur van het ministerie van Justitie, Bernard van Praag is emeritus universiteitshoogleraar toegepaste economie aan de UvA.