Nederland heeft zijn energiemarkt in de uitverkoop gedaan bij buitenlandse bedrijven, die ons nu met miljardenclaims in een wurggreep houden. Na 25 jaar van dwaze energiepolitiek is het tijd om harde lessen te trekken, schrijft politicoloog Ron Stoop in een artikel voor EW Podium.
Afgelopen week diende het Duitse energiebedrijf RWE een miljardenclaim in bij de Nederlandse overheid. RWE wil compensatie voor de sluiting van de kolencentrales die het in 2015 kocht op Nederlands grondgebied. De claim kan zomaar succesvol zijn, want Nederland zich heeft gecommitteerd aan een verdrag waarin is vastgelegd dat investeerders een compensatie kunnen krijgen als overheden het energiebeleid wijzigen.
Een lange geschiedenis
Ron Stoop (28) is politicoloog en schrijft stukken op het snijvlak van politiek, geschiedenis en economie. Hij houdt zich voornamelijk bezig met financiële markten, het publieke domein en de economische geschiedenis van Nederland en de westerse wereld.
Dit is een artikel van EW Podium. Daarop publiceert de redactie van EW elke week diverse artikelen van jonge schrijvers, die vanuit hun eigen onderzoek, expertise of werkervaring bijdragen aan het publieke debat.
De vraag is: hoe heeft de Nederlandse regering zichzelf in deze benarde positie gemanoeuvreerd? En hoe heeft het überhaupt zover kunnen komen dat een buitenlands staatsbedrijf een van de grootste spelers op de Nederlandse energiemarkt is? Tijd voor een reconstructie van de ‘liquidatie’ van de Nederlandse energiebedrijven.
Daarvoor moeten we ruim honderd jaar terug. De bekendste Nederlandse energiebedrijven (onder meer NUON, Essent, Eneco) kwamen allemaal voort uit fusies van kleinere, vaak regionale energiebedrijven. De meeste Nederlandse elektriciteitsbedrijven vonden hun oorsprong in het begin van de twintigste eeuw. Het model van stroomvoorziening op regionaal niveau was vrijwel de gehele twintigste eeuw de norm.
Dit veranderde in 1996 door de EU-richtlijn 96/92/EG. Deze had betrekking op het voltooien van de Europese interne markt en formuleerde regels voor de liberalisering van de energiemarkt. ‘Keuzevrijheid’ en ‘gelijke toegang’ waren de sleutelwoorden. Diverse aanbieders van elektriciteit zouden makkelijker toegang moeten krijgen tot de Nederlandse energiemarkt. Het probleem was alleen dat veel Nederlandse energiebedrijven zowel aan productie als distributie deden. De bedrijven bezaten niet alleen de energiecentrales, maar ook het leveringsnetwerk. Dit was volgens de regering een inbreuk op het ‘keuzevrijheid’-principe.
Nederland reageerde op deze richtlijn met de Elektriciteitswet van 1998. Hierin werden de principes van de richtlijn tot nationale wet gemaakt. Het zuidelijke PNEM/MEGA en het noordelijke EDON besloten op basis hiervan te fuseren tot Essent. Om aan het principe van ‘gelijke toegang’ te voldoen werd er een dochteronderneming opgezet: Essent Netwerk BV. Dit was een aparte tak van het bedrijf die het netbeheer zou verzorgen. Andere Nederlandse energiebedrijven deden hetzelfde. De bedrijven waren nu juridisch gesplitst, maar praktisch nog steeds een geheel.
Lees ook dit commentaar van Rob Ramaker
Kolencentrales: grief RWE begrijpelijk, politieke ophef goedkoop
Dat was niet genoeg, zo vonden de Nederlandse regeringspartijen (CDA, VVD en D66) in 2006. De onderdelen moesten volledig worden opgesplitst. Om dit te regelen kwamen zij met de Wet onafhankelijk netbeheer, in de volksmond ook wel de ‘Splitsingswet’. Een kernthema was het ‘groepsverbod’, dat inhield dat Nederlandse energiebedrijven het energieproductie- en distributiedeel moesten opsplitsen. Zij hadden tot uiterlijk 2011 om hun leveringsactiviteiten in een aparte onderneming onder te brengen.
Zwakke positie voor Nederlandse bedrijven
Daar ontstond een probleem: de splitsing verzwakte de positie van de Nederlandse bedrijven. Juist de combinatie van leveringsnetwerk en productie had de bedrijven winstgevend gemaakt. Zonder het bezit van het netwerk zouden de bedrijven bijna zeker verlies draaien. Hun hevige protest was vergeefs. Alle bedrijven werden opgedeeld in productie- en distributieondernemingen.
Hiermee ging Nederland veel verder dan de EU-richtlijn voorschreef. Het braafste jongetje van de klas had zijn eigen bedrijven in de steek gelaten. Dit was natuurlijk een uitgelezen kans voor grote buitenlandse concerns om de Nederlandse markt te betreden.
En zo geschiedde: Essent werd in 2009 verkocht aan het Duitse RWE. Dit bedrijf was overigens wel gewoon ‘geïntegreerd’ (met zowel productie- als leveringscapaciteit) en was in handen van de Duitse staat, een aantal Duitse gemeenten en private beleggers.
In de uitverkoop
Ook NUON kwam in handen van een buitenlandse speler: het Zweedse Vattenfall, dat voor 100 procent bezit was van de staat. Vattenfall kocht eerst een belang van 49 procent in 2009, om daarna, in 2012, het hele bedrijf over te nemen. Ook Vattenfall was een ‘geïntegreerd’ bedrijf, met bezittingen in Zweden, Finland, Denemarken, Duitsland en Nederland. Dit rijtje werd afgesloten met de verkoop van Eneco in 2019 aan het Japanse conglomeraat Mitsubishi, dat zocht naar een ingang op de Europese energiemarkt.
Lees ook deze column van Simon Rozendaal over het Stroomnet: Ook spelers op de bank moet je betalen
Vijfentwintig jaar na de eerste EU-richtlijn is het energielandschap in Nederland ingrijpend veranderd. Inmiddels zijn we als land ernstig verzwakt als het om ons energiebeleid gaat. Onze productiecapaciteit is grotendeels in buitenlandse handen en onze beleidsruimte wordt beperkt door bedrijven die dreigen met rechtszaken en forse boetes.
Een harde les voor de toekomst
De afloop van de rechtszaak van RWE tegen de Nederlandse staat is nog onduidelijk. Maar zelfs als RWE bakzeil haalt, dan verandert dat niets aan de schamele staat van het Nederlandse energielandschap na 25 jaar van politieke dwaasheid. We kunnen hooguit hopen dat deze harde les in de toekomst voorkomt dat Nederland nog eens zomaar een publieke voorziening in de uitverkoop doet.
Wil jij een reactie geven op dit artikel? Discussieer mee! Stuur een reactie van minimaal 200 woorden naar ewpodium@ewmagazine.nl. Inhoudelijke reacties die voldoen aan de algemene fatsoensnormen worden geplaatst onder dit bericht. Zie voorwaarden.
Reactie Joep Rijntjes, 8 maart:
Naar mijn indruk heb je alleen gesproken met mensen die vroeger in de geïntegreerde bedrijven werkzaam zijn geweest. Deze zijn de cultuurschok nooit te boven gekomen.
Geïntegreerde energiebedrijven (distributie en opwek/levering) waren de facto lokale monopolisten zonder ook maar enige concurrentie. Gevolg was goudgerande bedrijfsvoering, luxe kantoren, teveel personeel en te hoge prijzen.
‘Nederland heeft zijn energiemarkt in de uitverkoop gedaan bij buitenlandse bedrijven, die ons nu met miljardenclaims in een wurggreep houden.’
Deze miljardenclaims zijn een gevolg van inderdaad vaak in verdragen opgenomen ISDS Investor State Dispute Settlement artikelen.
Echter ook Nederlandse geïntegreerde bedrijven zouden door plotselinge beleidswijziging schade ondervinden en of deze schade claimen of bij de consument in rekening brengen.
Kortom deze schade claims hebben niet zoveel te maken met de splitsing, maar met het aanspreken van een overheid die zijn huiswerk niet goed heeft gedaan. Regeren was toch vooruit zien?
‘Juist de combinatie van leveringsnetwerk en productie had de bedrijven winstgevend gemaakt. Zonder het bezit van het netwerk zouden de bedrijven bijna zeker verlies draaien.’
Het groepsverbod voorkomt kruissubsidie vanuit netwerkwinst naar energie-opwek/-verkoop. Op deze wijze heb je een level playing field voor alle spelers actief in energie-opwek/-verkoop. En nu kunnen buitenlandse spelers zonder bezit van het netwerk hier in Nederland dus wel winstgevend opereren. Dat toont aan dat het citaat een drogredenering is. Zelfs als deze buitenlandse bedrijven bereid zijn tot kruissubsidie vanuit het buitenland is dat uiteindelijk een subsidie aan de Nederlandse consument.
‘De bedrijven bezaten niet alleen de energiecentrales, maar ook het leveringsnetwerk. Dit was volgens de regering een inbreuk op het ‘keuzevrijheid’-principe.’ De splitsing is doorgevoerd om een Nederland brede markt met level playing field te realiseren. De tucht van deze markt heeft de prijzen veel lager gehouden. Het aantal medewerkers is drastisch teruggebracht. Overigens is het natuurlijke monopolie (distributie/transmissie) nog steeds in bezit van overheidsaandeelhouders.
Realiseer je dat een distributie/transmissie netwerk en natuurlijk monopolie is.
Doelstelling is alle spelers actief in energie-opwek/-verkoop op exact gelijke voorwaarden toegang te geven tot dat natuurlijke monopolie van distributie/transmissie. Een natuurlijk monopolie kan slechts na volledige regulering worden geprivatiseerd. Zie dit document.
Een democratische maatschappij geeft geen monopolies weg aan private partijen.
De keus voor een maatschappij is dus een natuurlijk monopolie zelf te beheren of het na volledige regulering te privatiseren. Volledige regulering brengt uiteraard kosten met zich mee. Ook het handhaven van een markt vraagt toezicht. Realiseer je dat markten zonder toezicht door schaalvoordelen veelal zich ontwikkelen tot oligopolie of zelfs monopolie.
Dit model om op een natuurlijk monopolie toch een markt te realiseren is met succes naast bij elektriciteit ook toegepast gas, telecommunicatie (met PTT/KPN monopolie op de laatste mijl naar het huis van de consument). Dit model bleek bij het rail transport toch veel minder toepasselijk. Water is ook een natuurlijk monopolie, maar is de afweging gemaakt tussen de kosten/bate van een gereguleerde infrastructuur en marktoezicht versus goed toezicht via benchmarking van deze lokale monopolisten (in eigendom bij lokale overheden). Daarbij is voor het laatste gekozen ook omdat de hoeveelheid geld die met water gemoeid is zeker orden van grootte lager licht dan voor energie.
‘Inmiddels zijn we als land ernstig verzwakt als het om ons energiebeleid gaat.’
Nee, de regering kan dus niet zomaar doen wat ze wil zonder consequenties. Bij de oude geïntegreerde structuur kon de regering met medewerking van de lokale politiek als aandeelhouder inderdaad de gevolgen van ondoordacht beleid onder het tapijt vegen, maar dat betekent dat deze kosten dus zonder transparantie voor rekening van de consument kwamen.
In de huidige structuur heeft de regering niet meer de mogelijkheid om zonder zichtbare consequenties ondoordachte beleid te voeren. In deze zin gaat de transparantie er echt op vooruit.
De echte zwakte in het energiebeleid is een ‘klimaatakkoord’ waarbij woorden als ‘visie’ en vage ‘innovatie’ moeten verbergen dat dit geen praktisch plan is, maar een Sinterklaaslijst van het niveau van een vijfjarige kleuter die ook niet verder komt dan ‘ik wil…’.
Dit ideologische en niet door een echt kwantitatief plan onderbouwd ‘beleid’ is het grootste risico voor onze energievoorziening. Ik heb de indruk dat Rutte een goed compromis zag tussen het ideologische vergroenen, het NATO/Neocon/European Neighborhood Policy pesten van Rusland en het ‘economie stimuleren’ met ‘investeren’ in energietransitie, daarbij buiten beschouwing latend dat dit technisch onhaalbaar is en de consument verarmd door veel hogere kosten voor eenzelfde energievoorziening. Ik laat maar even de discussie over de (on)zin van CO2 reductie buiten beschouwing.
Onze regering was ook zeer dankbaar dat haar demissionaire karakter haar ontsloeg van de publiekelijke erkenning dat biomassa stoken (20% meer NOx en 20% meer CO2 dan kolen) volstrekte onverantwoord is. Deze regering heeft dus 11 miljard aan subsidies weggegooid aan deze waanzin. Er zijn heel veel kleine biomassa centrales gebouwd op basis van deze subsidie en het ook door EU verkochte CO2 neutrale karakter. Iets minder dan 15% van onze elektriciteitsvoorziening was hernieuwbaar en circa 2/3 daarvan was biomassa. Al die zonnepanelen zijn in de orde van 1%. Nu is het onvermijdelijk dat we met die waanzin van houtpellets biomassa gaan stoppen ondanks het feit dat onze demissionaire regering die conclusie voor de verkiezingen niet durft te trekken. En dus is het probleem van de Diemen biomassa centrale dus vooruit geschoven, want voor de verkiezingen erkennen dat deze centrale beter niet gebouwd kan worden, maakt de kosten (project voorbereiding en al afgesloten contracten) duidelijk en ook de onhaalbaarheid van de ideologische keuzen gemaakt in dat ‘klimaatakkoord’.
Overigens is de EU niet zelf op deze systematiek van splitsing in gereguleerd netwerk (natuurlijk monopolie) en winning/inkoop/opwek/verkoop gekomen, maar is het overgenomen van de splitsing van British Gas begin jaren negentig.