Discussies over taalgebruik gaan maar al te vaak over zuivere spelling en grammatica. Dat is onterecht en spijtig. Achter wat ‘taalfouten’ worden genoemd, gaat veel boeiende culturele informatie schuil, schrijft taalwetenschapper Kristel Doreleijers op EW Podium.
Kristel Doreleijers (1993) studeerde Nederlandse taal en cultuur en taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment werkt zij als promovenda taalkunde bij Tilburg University en het Meertens Instituut in Amsterdam. In haar project onderzoekt ze taalvariatie en taalverandering in het Nederlands en de Noord-Brabantse dialecten.
Dit is een artikel voor EW Podium. Daarop publiceert de redactie van EW elke week meerdere artikelen van jonge schrijvers, die vanuit hun eigen onderzoek, expertise of werkervaring willen bijdragen aan het publieke debat.
Voor je het weet duiken ze weer op in de media of zit je er onverhoopt zelf middenin: discussies over taal. Dit soort discussies bieden, helaas, zelden ruimte voor verwondering. Waarom het zo mooi is dat taal zoveel mogelijkheden biedt om uitdrukking te geven aan hetzelfde, of hoe interessant het is dat door het horen van groter als bij sommige mensen de haren recht overeind gaan staan, terwijl het voor anderen prima klinkt.
De nadruk in taaldiscussies ligt niet op het observeren en verklaren van dit soort variatie, maar bijna altijd op het verfoeien en verafschuwen van wat niet strookt met de norm: ‘Dat is niet hoe ik het heb geleerd, dus het is fout.’
Afkeurenswaardig taalgebruik
Voor een interessant voorbeeld gaan we even terug naar 24 en 25 oktober 2021, toen er op Twitter een discussie gaande was over ‘wokisme’ op universiteiten. Ingrid Robeyns, hoogleraar ethiek van instituties aan de Universiteit Utrecht, wees daarin op de noodzaak om te definiëren wat nu precies met de ‘woke-ideologie’ wordt bedoeld: ‘Wie een serieus debat wilt, moet serieuze definities hanteren.’
Daarop reageerde journalist Sander Schimmelpenninck afkeurend: ‘Het verkeerd gebruik van wilt is echt niet te harden en onbegrijpelijk voor iemand met academisch niveau. Ik vind zo’n fout (anders dan een typo of -dt fout) veelzeggend, sorry.’ Wanneer een andere Twitteraar antwoordt dat spellingfouten even veelzeggend zijn, is Schimmelpenninck het daarmee oneens: ‘Ik vind wilt bijna een lifestyle.’
Vind ik niet. Ik vind 'wilt' bijna een lifestyle.
— Sander Schimmelpenninck (@SanderSchimmelp) October 25, 2021
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Dit voorbeeld is niet alleen heel illustratief voor de hevigheid waarmee taaldiscussies vaak worden gevoerd, maar ook voor hoe daarbij soms op de persoon wordt gespeeld. Een taalfout maken kán niet als je in de academische wereld werkt, en blijkbaar is er ook nog onderscheid tussen grammaticafouten zoals wie wilt die ‘niet te harden’ zijn en spelfouten die iedereen (of in elk geval meer mensen) kunnen overkomen. Maar het meest interessante aspect aan deze discussie is misschien wel de opmerking dat een taalfout (bijna) een ‘lifestyle’ kan zijn. Zo’n gekke gedachte is dat niet.
‘Hij wilt’
Taalwetenschappers beschrijven al langer dat het toevoegen van de t-uitgang aan de derde persoon enkelvoud bij zogenoemde ‘modale werkwoorden’, zoals hij wilt, terrein aan het winnen is. In het recent verschenen boek Wat gebeurt er in het Nederlands?! schrijft emeritus hoogleraar taalvariatie Hans Bennis over dit specifieke verschijnsel. Aan de ene kant zien we dat het persoonsonderscheid in het enkelvoud wordt opgeheven, je krijgt dan jij/je wil in plaats van jij/je wilt, omdat het ook ik wil en hij/zij wil is.
Meer van Kristel Doreleijers voor EW Podium: De toekomst van streektalen komt in meer dan vier smaken
Aan de andere kant is er juist ook de ontwikkeling richting hij wilt, wat in het algemeen als ‘fout’ wordt gezien. Toch zien we hij wilt steeds vaker opduiken in de spreektaal van jongeren en in de media. Het taalgebruik wordt minder onregelmatig gemaakt, en daarmee versimpeld, want het is ook hij loopt of hij fietst. Het modale werkwoord willen gaat zich gedragen zoals de niet-modale werkwoorden lopen en fietsen.
Taal als identiteitsspel
Maar de hamvraag is natuurlijk of sprekers die hij wilt gebruiken zich ook altijd bewust zijn van het feit dat ze dit doen. Met andere woorden: zien zij dit zelf als een ‘taalfout’ die ze per ongeluk maken of is de ‘taalfout’ juist onderdeel van een identiteitsspel?
Eerder onderzoek van taalkundigen Jacomine Nortier en Margreet Dorleijn heeft al aangetoond dat jongeren aanwijzende voornaamwoorden soms opzettelijk verkeerd gebruiken. Zij zeggen bijvoorbeeld expres die meisje of die huis. Ze weten wel dat het dat meisje en dat huis is, maar ze zijn zich ervan bewust dat correcte standaardtaal op straat juist ‘dom’ staat. Deze jongeren weten perfect dat ze in een schoolse omgeving wel dat in plaats van die horen te zeggen, maar ze spelen met hun taal en passen die aan naargelang de context.
Onwetendheid of provocatie?
Dat jongeren gemakkelijk die huis kunnen zeggen in straattaal komt voort uit een soort opstandigheid tegenover de standaardnorm. De ‘taalfout’ maakt het taalgebruik minder beschaafd en daarmee stoerder. Natuurlijk kunnen taalvormen die tegen de norm ingaan óók voortkomen uit een gebrek aan kennis van die norm, of uit een soort strijdbaarheid om iets van de taal te behouden dat verloren dreigt te gaan. Dat zien we bijvoorbeeld bij dialecten die door steeds minder jongeren als moedertaal worden gesproken.
Nu hebben niet alle dialecten een officieel vastgelegde standaardgrammatica, maar vaak wordt het dialect van de oudere generaties aangevoeld als de zuivere, traditionele variant. In de Brabantse dialecten zegt men van oudsher bijvoorbeeld unnen hond in plaats van een hond, omdat mannelijke woorden een extra uitgang krijgen achter het lidwoord. In het hedendaagse Brabants vinden we die uitgang echter ook vaak terug bij vrouwelijke of onzijdige woorden, zoals unnen oma en unne koekske, of jongeren verdubbelen de uitgang zelfs: unnenen hond. ‘Fout Brabants!’ klinkt het dan vaak. Op sociale media komen geregeld mensen voorbij die bij het lezen van dit soort vormen om een teiltje vragen, omdat ze een teken lijken te zijn dat jongeren het dialect inderdaad niet meer beheersen.
Lees ook deze column van Liesbeth Wytzes: Er is niets mis met foutloos taalgebruik
Toch is er meer aan de hand. Onderzoek (zoals van ondergetekende) laat immers zien dat er ook sprekers zijn die heus wel weten dat ze een fout maken, maar dit juíst doen om een afwijking ten opzichte van het Standaardnederlands te benadrukken. Door dat wat afwijkt van de standaardnorm te overdrijven, kun je het taalgebruik extra dialectachtig of, in het geval van die huis, straattalig maken. Je kunt ermee laten zien dat je je identificeert met de regio of met leeftijdsgenoten van de straat. In zekere zin zijn taalfouten dus inderdaad een lifestyle. Nu nog afwachten of de lifestyle van hij wilt een blijvertje is.