Het Britse hof deed op 16 april een historische uitspraak: ‘vrouw’ verwijst in de wet naar de biologische realiteit – oftewel het geslacht bij de geboorte. Deze uitspraak markeert een keerpunt in een gepolariseerd debat, schrijft Gerrie Strik in een ingezonden opinie.
Op 16 april 2025 kwam het Britse hooggerechtshof met een historische uitspraak: het beschermde kenmerk van sekse – mannelijk en vrouwelijk – verwijst naar de biologische realiteit.
Na jaren van gerechtelijke strijd, aangevoerd door organisaties als For Women Scotland, Sex Matters en LGB Alliance, erkende de hoogste juridische instantie in het Verenigd Koninkrijk dat de definitie van ‘vrouw’ in wetgeving gebaseerd is op biologische feiten.
Voor velen die zich inzetten voor vrouwenrechten was het een moment van opluchting en erkenning. Een bevestiging dat het benoemen van biologische verschillen geen vorm van discriminatie is, maar een noodzakelijke voorwaarde voor beleid dat recht doet aan de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van vrouwen.
Deze uitspraak markeert een keerpunt in een maatschappelijk debat dat steeds meer gepolariseerd raakte. Een debat waarin het leek alsof er moest worden gekozen tussen twee extreme posities: wie opkomt voor vrouwenruimtes is reactionair, wie grenzen ter discussie stelt is progressief. Maar de realiteit is complexer – en raakt aan fundamentele vragen over lichaam, macht en het recht op verschil. Dat erkende het hooggerechtshof op woensdag 16 april.
Riskant om een vrouw als vrouw te benoemen
Het benoemen van een vrouw als vrouw is een riskante daad geworden. Ook in Nederland geldt spreken over vrouwelijke lichamen, menstruatie, zwangerschap of geweld tegen vrouwen als ‘essentialistisch’ — een zonde in de nieuwe seculiere theologie. De ironie snijdt diep: een beweging die begon met het opeisen van het recht van vrouwen om hun ervaringen te benoemen, eist nu stilte over diezelfde ervaringen.
Wat betekent dit concreet? In blijf-van-mijn-lijfhuizen, waar vrouwen heen vluchten voor mannelijk geweld, wordt hen gevraagd hun definities van ‘vrouw’ open te stellen voor mensen die ze doen denken aan de belager die ze net waren ontvlucht. In naam van inclusie wordt hun exclusieve ruimte opnieuw gekoloniseerd. Nu niet door ‘de man’, maar door een ideologie die zijn lichaam neutraliseert.
In vrouwengevangenissen wordt het debat nóg pregnanter. Wanneer transvrouwen met intact mannelijk lichaam en soms een verleden van seksueel geweld worden geplaatst tussen vrouwelijke gedetineerden, dan gaat het niet om een abstract identiteitsvraagstuk maar om een kwestie van lichamelijke veiligheid voor vrouwen aan de onderkant van de samenleving.
Ook in de sport zien vrouwelijke atleten, die zich met moeite een plaats hebben bevochten, hun prestaties, prijzen en studiebeurzen gedevalueerd door concurrenten wier lichamen zich ontwikkelden onder invloed van testosteron.
Feminisme geconfronteerd met zijn eigen succes
Achter deze ontwikkelingen schuilt een tragische paradox: het feminisme wordt geconfronteerd met zijn eigen succes. Het heeft de taal van gelijkheid en inclusie zo effectief verspreid dat de ongelijkheid die het wilde bestrijden nu niet meer mag worden benoemd. Een vrouw die zegt dat ze biologisch verschilt van een man – ook als hij zich vrouw noemt – wordt beschuldigd van ‘exclusie’, alsof het erkennen van verschil automatisch haat betekent.
Maar feminisme dat het bestaan van vrouwen als aparte categorie niet mag verdedigen, is geen feminisme meer. Het is theater, symbolisch activisme zonder lichaam, zonder geschiedenis, en dus zonder toekomst. Want wat betekent het, politiek gezien, om geen ‘vrouw’ meer te mogen zijn?
Het betekent dat je geen toegang meer hebt tot collectieve belangenbehartiging. Geen taal om seksueel geweld als structureel fenomeen aan te kaarten. Geen categorieën om je rechten op te eisen in de gezondheidszorg, de arbeid, het recht. Het betekent dat je oplost in een abstracte ‘menselijkheid’ waarin de man zich altijd al comfortabel voelde – en waarin de vrouw weer wordt wat ze altijd al was: onzichtbaar.
Deze ontwikkeling is geen onvermijdelijke vooruitgang, maar het resultaat van een denkfout. Het vroege gelijkheidsfeminisme legde terecht de nadruk op het doorbreken van stereotypen die vrouwen beperkten. Maar in dat proces werd elke verwijzing naar biologische verschillen verdacht – alsof het erkennen van verschil automatisch leidt tot ongelijkheid. Dit leverde een valse tegenstelling op: ofwel we ontkennen de biologische verschillen volledig, ofwel we vallen terug in patriarchale rollenpatronen.
Vrouwspecifieke ervaringen erkennen
Maar er bestaat een derde weg: verschil erkennen. Verschil hoeft geen ongelijkheid te betekenen. Twee dingen kunnen fundamenteel van elkaar verschillen zonder dat het ene ‘beter’ of ‘normatiever’ is dan het andere. Dit inzicht maakt het mogelijk om specifieke ervaringen en behoeften van vrouwen te erkennen zonder in stereotypen te vervallen.
Neem vrouwenopvanghuizen. Deze ontstonden niet omdat vrouwelijkheid een transcendente essentie is, maar omdat vrouwelijke lichamen bepaalde kwetsbare kenmerken hebben in een maatschappij die is gebouwd op mannelijke dominantie.
Wanneer een mishandelde vrouw met een trauma als gevolg van mannelijk geweld instinctief reageert op een mannelijk lichaam – ongeacht de identiteit van de persoon in kwestie – is dat geen vooroordeel waarvoor zij moet worden herschoold. Het is een reële lichamelijke reactie op een reëel trauma.
In de sport bestaan aparte competitiecategorieën voor vrouwen niet vanwege essentialistische opvattingen over vrouwen, maar vanwege de meetbare voordelen die testosteron-gedreven ontwikkeling biedt in termen van ospiermassa, botdichtheid, longcapaciteit en meer. De sportvrouw die haar categorie verdedigt, doet dat niet uit haat, maar vanuit het besef dat zonder die categorie haar deelname zinloos wordt.
Biologische verschillen ontkend in naam van inclusie
Het probleem met het huidige discours is dat het geen onderscheid maakt tussen biologisch determinisme (het idee dat biologie ons volledig bepaalt) en simpelweg erkennen dat biologie betekenis heeft. Het gevolg is een onwerkbaar uitgangspunt: biologische verschillen moeten worden ontkend in naam van inclusie, terwijl ze tegelijk dagelijks worden ervaren door mensen met vrouwelijke lichamen.
Deze ontkenning heeft reële gevolgen. Zonder taal om vrouwspecifieke onderdrukking te benoemen, wordt het onmogelijk om die onderdrukking te bestrijden. Seksueel geweld, reproductieve uitbuiting, economische discriminatie… al deze verschijnselen treffen mensen op basis van hun geslacht, niet op basis van hun innerlijk gevoelde identiteit. Als de categorie ‘vrouw’ als politiek subject verdwijnt, verliest het feminisme zijn analytische kracht.
Strategisch pragmatisme
Er ís een uitweg uit deze impasse: strategisch pragmatisme. Dit betekent erkennen dat categorieën als ‘vrouw’ niet eeuwig en universeel zijn, maar niettemin noodzakelijk voor politieke analyse en actie. Het betekent onderscheid maken tussen contexten waarin geslacht relevant is (soms) en contexten waarin het dat niet is (meestal). Het betekent ruimte creëren voor verschillende kwetsbaarheden zonder ze hiërarchisch te ordenen.
Concreet: sommige ruimtes kunnen worden georganiseerd rond gedeelde ervaringen van vrouwelijke lichamelijkheid, andere rond ervaringen van genderidentiteit. En weer andere rond kwetsbaarheden die deze categorieën doorkruisen. Geen enkele regeling is perfect, maar samen bieden deze maatregelen meer bescherming dan het ontkennen van verschillen of het opdringen van één universele oplossing.
Maar dit vereist precies wat het huidige politieke klimaat verhindert: de vrijheid om openlijk te spreken over lichamelijke verschillen zonder direct te worden beschuldigd van kwaadaardige bedoelingen of ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis staan’. Zolang elke verwijzing naar seksegebonden rechten ‘essentialistisch’ wordt genoemd en dus taboe wordt verklaard, kunnen we geen beleid ontwikkelen dat recht doet aan diverse behoeften en ervaringen.
De vrouw die haar vrouw-zijn verdedigt is niet per se tegen trans-inclusie
De vrouw die haar vrouw-zijn verdedigt, vraagt niet om privileges of uitsluiting. Ze vraagt om erkenning van een specifieke positie die specifieke bescherming vergt – net zoals andere kwetsbare groepen dat doen. Ze vraagt om het recht haar eigen grenzen te definiëren, haar eigen lichaam te benoemen, haar eigen ervaringen te articuleren zonder constant te worden onderbroken door stemmen die claimen beter te weten wat het betekent om vrouw te zijn dan zijzelf.
Dit is geen regressie maar verzet – niet tegen trans-inclusie op zich, maar tegen het oplossen van zwaarbevochten feministische categorieën. Het is volhouden dat vrouwelijke lichamelijkheid politiek relevant blijft, ook wanneer ons begrip van gender zich verruimt. Het is de erkenning dat het benoemen van vrouwspecifieke ervaringen een voorwaarde is voor vrouwelijke zelfbeschikking, niet een belemmering ervan.
De verdediging van vrouwenruimtes is belangrijk. Niet omdat deze ruimtes een mythische vrouwelijke essentie vertegenwoordigen, maar omdat ze fragiele overwinningen zijn in een voortdurende strijd. Ze zijn niet onaantastbaar omdat ze perfect zijn, maar omdat ze met moeite zijn verworven en nog steeds nodig zijn. Hun grenzen zijn – zoals alle menselijke grenzen – voorlopig en betwistbaar. Maar het principe dat ze belichamen – dat vrouwelijke lichamen specifieke kwetsbaarheden hebben die specifieke bescherming vereisen — blijft valide, ook in een tijd die terecht genderdiversiteit omarmt.
De uitspraak van het hof erkent verschillen
De uitspraak van het Britse hooggerechtshof op 16 april 2025 is in deze context meer dan een juridische voetnoot. Het is een erkenning dat een beleid dat recht wil doen aan verschillende behoeften, moet beginnen met het aanvaarden van verschillen. Dat we grenzen mogen trekken, niet uit haat of angst, maar uit respect voor de werkelijkheid van het lichaam en zijn kwetsbaarheden.
Vrijheid begint met het recht op een eigen ruimte – lichamelijk, intellectueel, politiek – van waaruit vrouwen de wereld kunnen betreden op hun eigen voorwaarden. Het is die ruimte die we moeten blijven verdedigen, niet uit ‘angst voor inclusie’, maar uit liefde voor een verschil dat werkelijk verschil maakt. Want een samenleving die niet in staat is om verschil te erkennen zonder het te veroordelen, is geen progressieve maar een totalitaire samenleving.