Wat als de universiteit niet langer de plaats is waar vrij gedacht mag worden? Waar het gesprek verdwijnt, juist daar waar het denken zou moeten beginnen? Deze vragen zijn actueler dan ooit, schrijft onderwijsdenker Jordi Wiersma in dit ingezonden opiniestuk.
Nu Donald Trump zijn pijlen richt op Ivy League-universiteiten als Harvard en Columbia, klinkt de waarschuwing dat de academische vrijheid in gevaar is. Maar we hoeven niet ver terug in de tijd om te zien dat diezelfde waarschuwing eerder uit heel andere hoeken kwam.
In augustus 2024 berichtte dit blad over een nieuwe universiteit in Austin die werd opgericht met als doel de academische vrijheid te herstellen. Geen diversiteitsbeleid, geen censuur — alleen de zoektocht naar waarheid.
Het doel van een universiteit
In Nederland woedt een vergelijkbare strijd. Moet een universiteit actief inzetten op diversiteit? Mag zij bepalen wie er spreekt? En moet zij een positie innemen in politieke conflicten, zoals de oorlog Hamas-Israël? In al deze discussies lijken we academische vrijheid vooral te begrijpen als het recht op meningsuiting binnen de academie — of zelfs als een vorm van protestvrijheid. De universiteit wordt dan gezien als een vrijplaats voor activisme, of dat nu woke is of antiwoke.
Maar in het publieke debat wordt één cruciale vorm van academische vrijheid nauwelijks genoemd: de vrijheid binnen de collegezaal.
De universiteit is niet opgericht om zich primair te mengen in maatschappelijke debatten. Haar oorspronkelijke opdracht is educatief: het vormen van jonge mensen tot onafhankelijke denkers. Studenten krijgen er de unieke kans om zich vier jaar lang te verdiepen in fundamentele vragen over mens, wereld en samenleving. Wat is de oorsprong van het leven? Bestaat er betekenis? Wat is rechtvaardigheid? Waarom voert de mens oorlog?
Werkgroepen op de universiteit zijn vaak halve hoorcolleges
Dit zijn moeilijke vragen, en vier jaar is te kort om definitieve antwoorden te vinden. Maar het is lang genoeg om ermee te leren omgaan — mits de juiste omstandigheden worden gecreëerd. Daarvoor is een andere, vaak vergeten vrijheid noodzakelijk: die van het open gesprek tussen student en docent, en studenten onderling. Alleen wanneer studenten zich vrij voelen om hardop te denken — ook als dat politiek incorrect is of indruist tegen de dominante mening — kan de collegezaal een plek worden waar het oordeelsvermogen werkelijk groeit.
Helaas is dat steeds minder het geval. Niet omdat deze visie op academische vrijheid niet wordt gedeeld, maar omdat het onderwijs er nauwelijks op ingericht is. Veel studenten brengen hun studietijd door in zalen waar de stof in behapbaar gemaakte Powerpoints wordt voorgeschoteld. Werkgroepen zijn vaak kleine hoorcolleges, of bijeenkomsten waarin slechts modelantwoorden worden besproken. Gesprekken tussen studenten zijn zeldzaam. Het trainen van het denken gebeurt nauwelijks.
Hoe organiseer je colleges waarin dat wél gebeurt?
Dit is de kern van goed academisch onderwijs
Ik heb het de afgelopen vijftien jaar tot mijn missie gemaakt om dit in de praktijk te brengen. Alles begint met de docent. Die moet in staat zijn vragen te stellen — echte vragen — die studenten dwingen zelf te denken. Niet antwoorden geven, maar uitnodigen tot nadenken. Dat is moeilijker dan het lijkt, want het druist in tegen onze reflex dat een docent er is om dingen uit te leggen.
Daarnaast moeten studenten de beste teksten lezen die ooit over deze vragen zijn geschreven. Over oorlog: Thucydides, Machiavelli. Over het bestaan: Genesis, Darwin. Over rechtvaardigheid: Plato, Augustinus, Nietzsche. Zulke boeken confronteren studenten met diepere lagen van het mens-zijn dan een gemiddelde studiehandleiding ooit kan.
De combinatie van een vragende docent, tijdloze teksten en een sfeer van onbelemmerde vrijheid in de collegezaal vormt de kern van goed academisch onderwijs. In een omgeving waarin studenten risico’s durven nemen: vastlopen, falen, boos of verdrietig worden — en juist daardoor leren denken.
Zonder die omgeving verliest de universiteit haar ziel.