Drie dingen die vanaf woensdag anders zijn op de arbeidsmarkt

'ANP'

Vanaf woensdag gaat de Wet werk en zekerheid in. De nieuwe regels moeten volgens minister Lodewijk Asscher (PvdA) van Sociale Zaken bijdragen aan een ‘fatsoenlijke arbeidsmarkt’. Wat verandert er precies en gaat dat helpen om meer mensen in vaste dienst te krijgen?

Zaterdag hekelde Asscher in de Volkskrant de flexibilisering van de arbeidsmarkt. ‘Daardoor missen mensen waardering en respect en liggen ze ’s nachts wakker of ze de volgende dag of week nog werk hebben en de huur kunnen betalen,’ zei hij. Om een einde te maken aan die onzekerheid bedacht de minister de Wet werk en zekerheid, die woensdag ingaat. Maar de vraag is of de nieuwe regels gaan werken.

Wat verandert er precies voor werkgever en werknemer? Elsevier.nl zet drie veranderingen en de (verwachte) effecten op een rij.

1. Sneller vast contract

Met de nieuwe wet maken tijdelijke werknemers na twee jaar al aanspraak op een vast contract. Nu is dat nog na drie jaar. Een werkgever kan dus minder lang tijdelijke contracten aan dezelfde werknemer aanbieden. Ook moet er nu zes in plaats van drie maanden zitten tussen opeenvolgende seizoenscontracten.

Een werknemer mag dus maximaal drie tijdelijke contracten aanbieden als er maximaal zes maanden tussen de contracten zit. Het vierde contract is dan automatisch een vast contract. Hetzelfde geldt als de tijdelijke contracten bij elkaar langer duren dan twee jaar. Voor bijvoorbeeld seizoensgebonden bedrijven pakt de wet zeer nadelig uit.

De vrees bestaat dat flexwerkers na twee jaar helemaal geen vaste baan krijgen, zoals Asscher wil. Werkgevers kunnen de nieuwe ontslagregels aangrijpen om tijdelijke krachten eerder te ontslaan: na twee jaar in plaats van na drie jaar. Als werkgevers geen vast contract willen geven, sturen ze tijdelijke krachten eerder weg.

2. Vergoeding bij ontslag

Is een werknemer twee jaar of langer in dienst geweest, dan heeft hij vanaf 1 juli recht op een vergoeding als hij wordt ontslagen – zowel bij tijdelijke als vaste contracten. De zogenoemde transitievergoeding – oplopend tot 75.000 euro, afhankelijk van het aantal dienstjaren – kan de ontslagen werknemer gebruiken om zich om te scholen of een eigen bedrijf te starten.

Alleen bij ontslag om bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid krijgt de werknemer geen vergoeding. In dat geval loopt de ontslagroute via het UWV in plaats van via de kantonrechter.

Werkgevers geven ontslagen krachten liever geen zak geld mee en hebben de afgelopen maanden al geanticipeerd op de nieuwe wetgeving. Om de vergoeding te omzeilen ontsloeg onder meer ING veel uitzendkrachten. De mogelijkheid bestaat dat de nieuwe regels in de praktijk niet leiden tot meer, maar juist tot minder vaste contracten.

Asscher zei zaterdag in een interview met NRC Handelsblad dat het heel spannend wordt of de wet gaat doen wat hij moet doen. ‘Het was wel al duidelijk dat niet iedereen hierdoor een vast contract krijgt. (…) Je ziet nu dat bedrijven in anticipatie op de wet risico’s mijden. Dat zie je vaker bij grote veranderingen. De wet moet zich nu eerst een paar jaar in de praktijk bewijzen en als blijkt dat het doel onvoldoende wordt bereikt, zal ik hem aanpassen,’ beloofde de minister.

3. Kortere WW: twee jaar

Per 1 juli moet een WW’er al na een half jaar werkloosheid gaan solliciteren naar alle soorten werk, ook als dit onder zijn of haar niveau ligt of als het salaris veel lager is dan eerder het geval was. Nu is dat pas na een jaar het geval. Verder mogen WW’ers van elke verdiende bruto euro 30 procent zelf houden. Daardoor moet het altijd lonen om vanuit de WW aan het werk te gaan.

Vanaf volgend jaar wordt de maximale duur van een WW-uitkering stapsgewijs teruggebracht tot twee jaar in 2019.

Het idee achter de kortere WW is dat de periode dat iemand werkloos is zo veel mogelijk wordt beperkt. Werknemers die hun baan verliezen moeten zo snel mogelijk van werk naar werk worden begeleid. Daarvoor kan ook de transitievergoeding worden ingezet. Maar zoals gezegd is het maar zeer de vraag of werknemers het zover laten komen.