Verbod op ontkenning Holocaust van Yeşilgöz is vorm van censuur

17 juli 2023Leestijd: 4 minuten
Dilan Yesilgoz, minister van Justitie en Veiligheid. Foto: ANP/ Hollandse Hoogte / Bart Maat

Holocaustontkenning was al impliciet strafbaar, maar er komt nu ook een expliciet verbod in de wet op het bagatelliseren van genocide. Hoe begrijpelijk ook, zo’n vorm van censuur gaat echt te ver, schrijft Geerten Waling.

Vrijdag 14 juli kondigde demissionair minister Dilan Yeşilgöz (Justitie en Veiligheid, VVD) een wettelijk verbod aan op ontkenning van de Holocaust. Er komt maximaal een jaar celstraf op te staan.

Het persbericht wekt de suggestie dat het ‘expliciet’ wordt verboden ‘de Holocaust te vergoelijken, te ontkennen of te bagatelliseren’. Dat zou nog extra problematisch zijn, maar na vragen van EW blijkt dat de minister – tevens de beoogd nieuwe politiek leider van de VVD – vooral de gelegenheid te baat heeft genomen om een hard statement te maken over de Holocaust en antisemitisme. Het echte verbod, als dat er komt, geldt veel breder.

Hoe zit het nu echt? Tegen EW bevestigt het ministerie dat de Holocaust niet zal worden genoemd in het Wetboek van Strafrecht, maar alleen als voorbeeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Dit voorstel is vorig jaar in consultatie gebracht en heeft het kabinet vrijdag doorgezet naar de Raad van State. Daarna moet de wijziging nog door de Tweede en Eerste Kamer, die reden genoeg hebben om hier uiterst kritisch naar te kijken.

Een discutabele wijziging van het Wetboek van Strafrecht

De wetswijziging stelt voor om het bestaande strafwetsartikel 137c (groepsbelediging) aan te vullen met een strafbaarstelling van het ‘vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren’ van ‘genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden’, volgens de definities van het Internationaal Strafhof en het Internationale Militaire Tribunaal (Verdrag van Londen).

De beslissing wordt opgehangen aan de Europese richtlijn die voorschrijft dat EU-lidstaten iets moeten doen ‘om bepaalde vormen van het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden expliciet strafbaar te stellen’.

Hiermee treedt de wetgever op het terrein van het vrije publieke debat over de geschiedenis, waar ‘misdaden tegen de waarheid’ kunnen voorkomen waartegen censuur niet helpt – en ronduit discutabel is.

Een verbod op Holocaustontkenning kan zelfs averechts werken

Allereerst zijn er pragmatische bezwaren tegen een verbod op ontkenning van genocides, zoals de Holocaust. Bijvoorbeeld als het gaat om de handhaving in tijden van sociale media en grote tekorten bij politie en justitie. Ook kan een verbod, zoals EW in 2021 al schreef, averechts werken en van de ontkenners ‘martelaren van het vrije woord’ maken.

Een verbod op genocideontkenning heeft ook geen meerwaarde. Ontkenning van de Holocaust gaat vrijwel altijd gepaard met antisemitische intenties, bedoeld om Joden te beledigen, kwetsen of discrimineren. (Groeps)belediging, haatzaaien en discriminatie zijn al strafbaar. In de juridische praktijk wordt ontkenning, waar er sprake is van zulke grievende intenties, opgevat als een strafbare uiting.

Gaat de wetgever bepalen welk leed zwaar genoeg weegt?

Ook zijn er principiële bezwaren waarover het parlement zich zal moeten buigen als dit wetsvoorstel wordt ingediend.

Wat precies geldt als ontkenning of bagatellisering van historische gruweldaden, is altijd afhankelijk van het dominante (politieke) geschiedenisbeeld. Natuurlijk steekt de industriële genocide op zes miljoen Joden qua immoraliteit en onmenselijkheid boven andere wandaden uit, maar is omvang een graadmeter voor hoe beledigend of gevaarlijk ontkenning van een misdaad kan zijn? Worden Armeniërs nu wel of niet gediscrimineerd door wie de genocide op hun voorouders ontkent? Frankrijk zag in 2012 reden om ontkenning van de Armeense genocide strafbaar te stellen – terwijl je in Turkije juist strafbaar bent als je die gruweldaad durft te erkennen.

Dilan Yesilgöz hield in 2022 de HJ Schoolezing, waarin zij op vurige wijze haar visie op de democratische rechtsstaat uiteenzette. Het boek Doen wat nodig is om onze democratische rechtsstaat te beschermen bevat de volledige en geannoteerde tekst van de lezing.

 

Hebben slachtoffers en nabestaanden van de Sovjetterreur, zoals de Holodomor (de door Stalin georganiseerde hongersdood van miljoenen Oekraïners) en de Goelag-kampen, recht op een verbod op ontkenning van hun leed door doorgedraaide Poetinfans? En wat als vroeg of laat het slavernijverleden en de kolonisatie van Amerika als genocides worden erkend: ga je dan met een andere visie op deze geschiedenis een jaar de bak in? Met het sanctioneren van een bepaald geschiedbeeld in de strafwet is de doos van Pandora geopend: gaat de wetgever bepalen welk leed zwaar genoeg weegt om de vrije meningsuiting te censureren? En dat op de altijd arbitraire weegschaal van de geschiedenis?

Wie overtuigd is van zijn zaak, heeft geen overheidssancties nodig

Het is onwenselijk dat een overheid bepaalde zienswijzen op de geschiedenis gaat opleggen of verbieden. De geschiedenis is een discussie zonder einde, zoals historicus Pieter Geyl ooit zei, daar moet een staat geen harde punt achter willen zetten.

Natuurlijk zijn ontkenners van de Holocaust mesjogge of kwaadaardig (en vaak allebei tegelijk). Maar wie gelooft in een open samenleving met een vrij publiek debat, die gelooft ook dat niet wetgeving maar discussie het geijkte middel is om deze domheid en dit kwaad te bestrijden. Het is precies zoals minister Yeşilgöz in haar verklaring liet weten:

Laten wij deze verhalen blijven vertellen, nu de slachtoffers van deze misdaden steeds minder vaak hier zelf toe in staat zijn. Niet timide en fluisterend, maar zelfverzekerd en vol overtuiging.

Uit die woorden spreekt een conclusie die haaks staat op haar eigen wetsvoorstel. Wie zelfverzekerd en vol overtuiging spreekt, heeft geen verbod nodig tegen zijn tegenstanders. Die heeft genoeg aan zijn eigen stem om zulke ‘misdaden tegen de waarheid’ te bestrijden.